Amerikanen zijn het vrijgevigste volk op aarde. Maar de toenemende inkomensongelijkheid zet die liefdadigheid zwaar onder druk.
Begin december 2015 verscheen op de Facebookaccount van Mark Zuckerberg een opmerkelijk bericht. Ter gelegenheid van de geboorte van hun eerste kind beloofden de toen nog minder omstreden Facebookstichter en zijn echtgenote Priscilla Chan om 99 procent van hun fortuin weg te schenken, ‘om van deze wereld een betere plek te maken’. Zuckerbergs fortuin werd op dat moment op 40 miljard dollar (35 miljard euro) geschat. Hun boodschap las als een vertederend en aangrijpend stuk proza, dat de oplossing bood voor hét euvel van deze tijd: de immer uitbreidende en gruwelijke ongelijkheid in de Amerikaanse samenleving. De rijksten der aarde zouden al het geld dat ze verdiend hadden nu gaan teruggeven. Wie kon daar iets op tegen hebben?
In 2018 gaven de Amerikanen 427 miljard dollar uit aan liefdadigheid. Een bedrag goed voor 2,1% van het Amerikaanse bbp
De Verenigde Staten zijn het meest vrijgevige land ter wereld. Welke rangschikking je ook bekijkt, Amerika scoort steevast in de top drie. Dat heeft een historische reden. Het land is op zelfredzaamheid en niet op solidariteit gebouwd. In tegenstelling tot Europa is er geen sociaal vangnet dat die naam waardig is. Die zelfredzaamheid zet zich door op alle niveaus. Gemeenschappen die iets voor elkaar willen krijgen, zijn op zichzelf aangewezen. Zaken waarvoor Europeanen op de overheid rekenen, worden hier door vrijwilligers gedaan.
427 miljard dollar
In 2018 gaven de Amerikanen 427 miljard dollar (381 miljard euro) uit aan liefdadigheid. Een bedrag goed voor 2,1% van het Amerikaanse bbp. Filantropie heeft in de VS dan ook vele facetten. Aan de ene kant zijn er de miljoenen kleine en individuele giften van gewone Amerikanen, die nog altijd het gros van het totaal uitmaken. Aan de andere kant de liefdadigheidsstichtingen zoals de legendarische Rockefeller Foundation of het voormelde Chan Zuckerberg Initiative. Die waren vorig jaar goed voor 75 miljard dollar of 18% van het totaal. Het zijn veelal die privéstichtingen die de aandacht trekken. Aan zulke foundations is vaak veel prestige verbonden, vanwege hun grote verwezenlijkingen in verschillende domeinen. Opmerkelijk is dat er sinds het jaar 2000 ruim 30.000 nieuwe foundations bij gekomen zijn. Die explosieve groei vindt zijn origine in de toenemende inkomensongelijkheid in de Amerikaanse maatschappij. Steeds meer geld komt met andere woorden bij steeds minder mensen terecht. De 400 rijkste Amerikanen bezaten in 2017 evenveel als de armste 61% gezinnen, dat zijn 194 miljoen mensen. Die kloof is ondertussen verder uitgebreid. Sinds het einde van de grote recessie in 2009 is het bedrag dat aan liefdadigheidsinstellingen geschonken wordt met 33% gestegen.
Desondanks blijft het aantal behoeftigen ook na een decennium van economisch herstel toenemen. Volgens het Amerikaanse ministerie van Woongelegenheid sliepen eind vorig jaar ruim 193.000 mensen op straat, onder wie 10.000 in San Francisco. Die stad is ondertussen de meest gruwelijk ongelijke stad van Amerika geworden, waar gewone mensen nog weinig te zoeken hebben. Voor de grote meerderheid van alle woningen moet daar nu minstens 1 miljoen dollar neergeteld worden. Niet toevallig is San Francisco de woonplaats van het echtpaar Zuckerberg en velen van hun collega-internetmiljardairs. De belofte om de wereld te verbeteren klinkt dan ook wat hol, want het is voornamelijk het leven van die miljardairs dat erop vooruitgaat. Hoe meer de nieuwe techgoden claimen andermans leven te willen verbeteren, hoe meer de feiten aangeven dat exact het tegenovergestelde gebeurt.
The Gospel of Wealth
Zuckerberg is niet de eerste megafilantroop in de Amerikaanse geschiedenis die met wantrouwen gadegeslagen wordt. Al in 1889 publiceerde Andrew Carnegie zijn The Gospel of Wealth, een essay waarin hij duidelijk maakte dat ongelijkheid de prijs was die betaald moest worden voor vooruitgang en dat uiteindelijk iedereen wel zou varen bij die vooruitgang. Een trickledowntheorie avant la lettre, als het ware.

Carnegie was een staalmagnaat en behoort nog steeds tot de tien rijkste mensen aller tijden. Carnegies The Gospel of Wealth werd snel de bijbel van de moderne filantropie. Geld aan de armen geven was geen optie, ‘want geen enkel ras, noch individu is ooit beter geworden van een aalmoes’, schreef hij. De beste manier om een fortuin te besteden was volgens hem instellingen oprichten die ‘degenen die vooruit willen zullen helpen’. Universiteiten waren zeker eerbaar, maar ook bibliotheken, ziekenhuizen, concertzalen, musea en zwembaden. ‘Wie rijk is moet zichzelf beschouwen als weinig meer dan een soort voogd, die zijn superieure intelligentie, ervaring en managementcapaciteiten ten dienste van de armere medemens stelt.’
Hackers to the rescue
Ook vandaag worden kolossale fortuinen verdiend. De rijkdom van de Forbes 400, dat zijn de vierhonderd rijkste Amerikanen, is sinds 1984 met 2.000% gestegen. De gemiddelde werknemer kreeg de voorbije 40 jaar een miserabele 12% meer loon uitbetaald. Die ongelijkheid is ondertussen zo groot geworden dat ze de inzet zal worden van de volgende presidentsverkiezingen. Ook ’s werelds elite, begin dit jaar nog verzameld in Davos, is zich bewust van het feit dat het kapitalistische systeem stuk is. Een groep Amerikaanse miljardairs vraagt de volgende president van Amerika in een recente open brief om hun belastingen te verhogen.
Drie miljardairs – sofwaremagnaat Bill Gates, zijn echtgenote Melinda en investeerder Warren Buffet – startten in 2010 de Giving Pledge op, een initiatief waarin ze zich ertoe verbonden om nog tijdens hun leven al het grootste gedeelte van hun fortuin weg te schenken. Ondertussen hebben al 204 miljardairs uit 23 verschillende landen deze Giving Pledge ondertekend. De omvang van de beloofde giften van al die mensen samen overschrijdt ondertussen de 500 miljard dollar.
De bedragen die ze wegschenken zijn van die omvang dat verwacht wordt dat liefdadigheid straks de middelen zal overtreffen die de Amerikaanse overheid jaarlijks voor sociale projecten reserveert. Iets terugdoen voor de samenleving, belastingvoordelen (giften zijn in de VS fiscaal volledig aftrekbaar, soms zelfs tot 200%) en de grote expertise die deze filantropen opgebouwd hebben in de privésector, vormen de grondslag van Amerika’s neofilantropie.
‘Filantropie voor hackers’, zo omschreef Facebookmedestichter Sean Parker in 2015 zijn enthousiasme voor nieuwe, disruptieve vormen van liefdadigheid. ‘Hackers kijken anders naar de wereld’, schreef Parker. ‘Ze maken geen deel uit van het establishment, geloven in radicale transparantie en hebben, naast een speciaal zintuig om snel de mankementen in een systeem bloot te leggen, ook een sterke drang om complexe problemen op te lossen.’ Dagen later schonk hij 600 miljoen dollar aan de stichting die zijn naam draagt.
Door hun expertise uit de techwereld in te zetten bij hun liefdadigheidsprojecten willen deze gulle schenkers een eind maken aan wat ze ‘demosclerose’ noemen. Inefficiënties die zich in democratisch verkozen overheden vastzetten en niet meer weg te werken zijn. ‘Big Government’ vormde in 2017 volgens 67% van de Amerikanen nog altijd de grootste bedreiging voor het land. In de VS heerst dan ook argwaan tegenover alles wat naar overheid ruikt. Een wantrouwen misschien het best geïllustreerd door een oneliner van Ronald Reagan. Die zei ooit dat de negen meest angstaanjagende woorden in de Engelse taal als volgt luiden: ‘Ik werk voor de overheid en kom u helpen.’
Nieuwe Rockefellers
De techmiljardairs zijn dus de nieuwe Rockefellers en Carnegies, die als goliaths van deze tijd gigantische fortuinen verzamelen door monopolies uit te bouwen en daarbij graag laten uitschijnen dat ze dat enkel doen ‘voor het goed van de wereld’. De term ‘social justice’ (sociale rechtvaardigheid) is in Silicon Valley ondertussen wel taboe geworden en vervangen door ‘social fairness’ (sociale billijkheid). Kwestie van je niet te schuldig te voelen over je gigantische rijkdom en privileges.
Grote techfilantropen houden er vaak een eigen agenda op na
Dat de rijken het vol goede bedoelingen van de overheid overnemen, lijkt op het eerste gezicht geen slecht nieuws, ware het niet dat achter die liefdadigheid een groeiende politieke agenda zit. En die dient niet noodzakelijk het algemeen belang. In zijn boek Just Giving: Why Philanthropy Is Failing Democracy and How It Can Do Better schrijft professor Rob Reich (Stanford University) dat slechts een klein gedeelte van de liefdadigheidsinstellingen het geld van de rijken tot bij de armsten brengt. Zo ging het grootste gedeelte van de miljarden die vorig jaar aan het onderwijs geschonken werden op aan nieuwe gebouwen en projecten voor de universiteit waar een van de schenkers studeerde. Schenkingen aan scholen in rijke buurten komen vooral de kinderen die op die scholen zitten ten goede, niet degenen die nooit op die school zullen raken.
Verborgen agenda’s
Nog verontrustender is dat deze gulle schenkers – en ze komen zeker niet alleen uit ‘Big Tech’ – er via de door hen gesponsorde instellingen, denktanks, universiteiten et cetera een reeks ideeën doorduwen die de maatschappij moet boetseren naar het ideaalbeeld dat ze nastreven. Voorbeelden zijn er genoeg. Zo investeerde softwaremiljardair Tim Gill meer dan 300 miljoen dollar van zijn fortuin in de promotie van de gelijkerechtenagenda van de LGBT-gemeenschap. Aan de andere kant van het politieke spectrum de befaamde broers Koch, van wie er vorige maand eentje overleed. Decennialang hadden ze immense impact op de Amerikaanse samenleving door hun financiële steun aan tal van organisaties en denktanks die inspanningen om de klimaatwijziging te bestrijden probeerden te saboteren door de klimaatwetenschap te beïnvloeden. Die giften worden door de zeer lakse fiscale wetgeving op legale wijze aan de fiscus onttrokken.
Om nog te zwijgen van de illegale constructies, zoals de recent op bevel van een rechter opgedoekte Trump Foundation van de gelijknamige president. Volgens de procureur-generaal was er sprake van ‘een schokkend patroon van illegale activiteit’ en deed de Trump Foundation vooral dienst als ‘het persoonlijke chequeboek ter financiering van Trumps zakelijke en politieke belangen’.
En het volk?
De ideeën die de voormelde rijken over liefdadigheid hebben, stroken dus niet noodzakelijk met wat het volk wil.
Integendeel. De mentale kloof tussen die ongetwijfeld goed menende miljardairs en de tientallen miljoenen Amerikanen die naast de vruchten van de digitale revolutie grepen, kan moeilijk groter zijn.
Velen van die miljardairs hebben op het vlak van liefdadigheid ongetwijfeld prima ideeën. Maar het zijn ook die mensen die de ongelijkheid steeds verder uitbreiden, door werknemers elke bescherming te ontnemen en de vakbonden buitenspel te zetten. Hun natte droom lijkt om van de maatschappij een soort van ‘always-on’-arbeidsmarkt te maken, waarin zelfstandige werknemers elkaar kapotconcurreren voor miljoenen kleine, vluchtige en slechtbetaalde jobs. Ook de ononderbroken inspanningen om, met immer meer ingenieuze constructies en via fiscale paradijzen, belastingen te ontwijken, botst met de filantropische façade die de titanen van deze ‘MarketWorld’ zo graag opzetten.
Een van de grootste leugens die de Amerikanen de voorbije jaren opgedrongen werd, is dat wanneer de rijken rijker worden, iedereen daarvan profiteert – de zogenaamde trickledowntheorie. Decennialang werd gewone families gezegd zich geen zorgen te maken over de toenemende kloof tussen de rijken en de rest. Als het water stijgt, gaan alle boten mee naar boven, klonk het. Maar de omvang van de teleurstelling is ondertussen immens.
In zijn boek Winners Take All: The Elite Charade of Changing the World schrijft journalist Anand Giridharadas dat deze miljardairs alleen zullen bijdragen tot doelen waar ze zelf beter van worden:
‘Ze streven verandering na, zonder de zaken te veranderen. Willen de armen van liefdadigheid profiteren, dan moet er voor de rijken altijd nog meer te verdienen zijn. De winnaars van dit tijdperk worden graag uitgedaagd om nog meer goed te doen. Maar waag het nooit of te nimmer hen te zeggen dat ze beter wat minder kwaad zouden aanrichten.’