Door Mick Van Loon
Het is nooit verstandig om op lange termijn tegen een van de vier ruiters van de Apocalyps te wedden. Hun historische staat van dienst is schrikbarend goed. Dat geldt zeker voor nummer vier, die op een vaalgeel paard dodelijke ziektes en epidemieën brengt. COVID-19 bijvoorbeeld. Of niet? Hoe erg we de huidige pandemie ook ervaren, de alledaagse ziekten en epidemieën waarmee mensen in het verleden werden geconfronteerd, en de pandemieën waarmee ze af en toe te maken kregen, vallen buiten het bereik van ons begrip. Wat niet wil zeggen dat we er geen lessen kunnen uit trekken.
Geloof ons: het is veel veiliger om nu te leven dan vroeger. Vóór het midden van de achttiende eeuw was de wereld waarin mensen leefden naar onze normen quasi onpeilbaar dodelijk. Een van de dingen die ons moderne bestaan zo anders maken dan dat van bijna alle menselijke generaties voor ons, is dat de dreiging van de dood (en vooral de vroegtijdige dood) door ziekte zo veel verder van ons af staat.
Dat we in een tijd leven waarin we bijvoorbeeld niet verwachten dat een groot percentage van onze kinderen in de kindertijd sterft, maakt ons tot een historische anomalie. Maar ook de alledaagse ziekten en epidemieën waarmee mensen in het verleden werden geconfronteerd, en de pandemieën waarmee ze te maken kregen, vallen buiten het bestek van ons begrip. Er is momenteel heel wat onenigheid over hoe dodelijk COVID-19 is – terwijl we dit schrijven zouden er 1,1 miljoen mensen wereldwijd aan de ziekte zijn gestorven. Dat is 0,015 procent.
Zevenhonderd miljoen doden
Stel je nu eens voor dat onze moderne wereld zou worden getroffen door een pandemie die 10 procent van de menselijke bevolking zou doden. 10 procent komt niet eens in de buurt van het percentage van eerdere ernstige plagen uit het verleden, maar gezien het aantal mensen dat er vandaag de wereld rondlopen, zou dat in korte tijd zevenhonderd miljoen doden betekenen.
Maar zelfs een moderne pandemie van zo’n kaliber zou ons nog steeds geen goed idee geven van wat onze voorouders doormaakten wanneer ruiter nummer vier aan de deur kwam kloppen. Eén reden is bijvoorbeeld dat wij alvast snappen wat er aan het gebeuren is. Gedurende het grootste deel van de menselijke geschiedenis begreep niemand waarom je ziek werd, laat staan dat er een benul was van iets als ziektekiemen. Het is gemakkelijk om het effect hiervan te minimaliseren, maar stel je even voor dat mensen rondom je gewoon beginnen te sterven, twee op drie bij sommige van de meest notoire epidemieën uit de geschiedenis. En je hebt er geen benul van waarom.
Alle plagen op een rij
En terwijl er nu heel wat te doen is rond de psychologische effecten van de huidige COVID-19-pandemie door onder meer het sociaal isolement dat die teweegbrengt, zeggen historici die epidemieën uit ons verleden hebben onderzocht dat mensen bij uitbraken in het verleden veel meer emotioneel geïsoleerd waren dan wij nu zijn. Anno 2020 hoef je je niet los te koppelen van de buitenwereld. We hebben internet. Als dit 1970 zou zijn, dan konden twee op drie Belgen niet eens even bellen om contact te houden, want amper een op twee huishoudens had een telefoon. In Groot-Brittannië was dat zelfs maar een op drie.

Epidemieën zijn altijd een constante menselijke metgezel geweest; zodra er gegevens werden bijgehouden, verschenen er verslagen van epidemieën en plagen. Het is vaak moeilijk om uit de oude beschrijvingen te bepalen wat de werkelijke ziekten waren, maar er zijn enkele specifieke geïdentificeerd. Oude Griekse artsen stelden al in de vijfde eeuw voor Christus uitbraken vast van tetanus, bof en mogelijk malaria. Alle drie deze ziekten waren toen veel erger om te hebben dan nu – lees: dodelijk.
Als dit 1970 zou zijn, konden twee op drie Belgen niet eens even bellen om contact te houden, want amper een op twee huishoudens had een telefoon. In Groot-Brittannië was dat zelfs maar een op drie.
De oude historicus Thucydides was ooggetuige van de verwoestende Atheense Pest die begon in 430 voor Christus tijdens de Peloponnesische Oorlog, toen de stad werd belegerd door Sparta. In de daaropvolgende drie jaar kwamen maar liefst honderdduizend mensen om – ongeveer een kwart van de bevolking. Onder de doden waren onder meer de generaal en staatsman Pericles, een van de grootste Atheners die ooit heeft geleefd. Het was overigens geen pest: de ontdekking van een massagraf in 2006 onthulde dat de waarschijnlijke boosdoener tyfus was. Het Oude Testament somt een hele lijst van uitbraken van ziekten en epidemieën op, de ene al wat nauwkeuriger beschreven als de andere. In 396 voor Christus werd het Carthaagse leger getroffen door ‘een pest met dysenterie, puisten op de huid en andere symptomen’. Tijdens de eerste eeuw waren er uitbraken van malaria en builenpest onder de burgers van Rome. Het jaar 165 markeerde het begin van de Pest van Antoninus, verspreid door troepen die van de Romeins-Parthische Oorlog (161-166) uit Mesopotamië terugkeerden. De epidemie woedde maar liefst vijftien jaar lang in het Romeinse Rijk. In 251 stak de Pest van Cyprianus de kop op; wellicht een epidemie van mazelen. De ziekte woedde nog steeds in 270, toen keizer Claudius Gothicus eraan overleed. De pest van Cyprianus veroorzaakte een wijdverspreid tekort aan mankracht in de landbouw en het Romeinse leger.
Het oude normaal
De hierboven opgesomde gevallen vertegenwoordigen slechts een fractie van de uitbraken en epidemieën die in de Griekse en Romeinse Oudheid plaatsvonden. Ze veroorzaakten weliswaar pieken in sterfte, maar mensen in de premoderne wereld leefden te allen tijde met wat wij zouden beschouwen als extreme niveaus van sterfte door ziekte. Als wij, moderne mensen, een jaar zouden leven met het soort sterftecijfers die voor onze voorouders uit het pre-industriële tijdperk gewoon waren, zou dat een niet in te beelden maatschappelijke shock veroorzaken. Maar, omdat het nu eenmaal het normaal van de tijd was, hadden onze voorouders een verhoogd niveau van emotionele of culturele immuniteit voor zulke dingen.
De Zwarte Dood drong Europa binnen in 1346. De epidemie was toen al tien jaar aan haar opmars bezig, ze begon in Azië en bezocht eerst China, waar in steden het sterftecijfer tot 90 procent bedroeg.
Maar van tijd tot tijd waren er epidemieën die zo verschrikkelijk hard toesloegen dat ze zelfs degenen met de meest robuuste psychologische constituties overweldigden.
’s Werelds eerste echte pandemie
In 541 arriveerde bijvoorbeeld wat wordt beschreven als ’s werelds eerste echte pandemie: de Pest van Justinianus. In 2018 publiceerde de Deense geneticus Eske Willerslev en Peter de Barros Damgaard van de universiteit van Kopenhagen in het tijdschrift Nature dat het DNA van de pestbacterie Yersinia pestis werd gevonden bij een Hun afkomstig uit het Tiensjan-gebergte, die rond 200 van onze tijdrekening is gestorven. Dat voert de oorsprong terug naar Centraal-Azië. Tot 2018 werd vermoed dat de uitbraak in Ethiopië ontstaan was en zich noordwaarts verspreidde naar Egypte. De eerste bekende uitbraak deed zich voor in Pelusium, de belangrijkste havenstad aan de oostkant van de Nijldelta. Vanuit Egyptische havensteden verspreidde de pest zich vervolgens naar andere delen van het Middellandse Zeegebied.

De Byzantijnse geschiedkundige Procopius schrijft dat de pest op zijn hoogtepunt in Constantinopel tienduizend mensen per dag het leven kostte. Volgens sommigen overdreef Procopius enigszins. Wel zeker is dat er niet voldoende ruimte en mankracht waren om de doden te begraven en dat men de dode lichamen opgestapeld in de openlucht liet liggen of zelfs in zee stortte.
Moderne geleerden geloven dat de pest op het hoogtepunt van de pandemie in Constantinopel vijfduizend mensen per dag het leven kostte. Uiteindelijk zou 40 procent van de inwoners van de stad tijdens de eerste golf zijn overleden. De eerste golf van de pest in de jaren 542 en 543 zou een kwart van de bevolking in het oostelijk Middellandse Zeegebied hebben gedood.
Elke twaalf jaar een pandemie
Nieuwe golven van de pest bleven toeslaan gedurende de rest van de zesde, de zevende en het begin van de achtste eeuw: zo ongeveer elke twaalf tot twintig jaar was het weer prijs. Geleidelijkaan werden de uitbraken echter steeds lokaler en ook minder virulent. Er wordt geschat dat de pest van Justinianus in totaal tussen 541 en 700 aan 100 miljoen mensen het leven heeft gekost – en weet daarbij dat er aan het begin van de zesde eeuw de wereldbevolking 200 miljoen mensen bedroeg. Het eerste jaar van de epidemie alleen al zouden 25 miljoen slachtoffers zijn gevallen. Na 770 verdwijnt de Pest van Justinianus. Tot de Zwarte Dood in het midden van de veertiende eeuw, bijna zeshonderd jaar later, bleef Europa vervolgens gespaard voor grote pandemieën.
In een tijdperk waarin samenkomen zo veel belangrijker was dan in onze moderne wereld, bleven mensen op afstand, wat leidde tot een van de stille tragedies van de Zwarte Dood: miljoenen mensen stierven niet alleen een erg pijnlijke dood, ze moesten dat ook alleen doen.
Die Zwarte Dood van de middeleeuwen ontstond door dezelfde pestbacillen (Yersinia pestis) als die die de Pest van Justinianus veroorzaakten. Ze wordt verspreid door vlooien die meereisden in de pels van ratten (en, zoals we ondertussen weten: in de kleding van mensen). Het was een gruwelijke manier om te sterven. Een dag gematigde koorts zou gevolgd worden door een week van delirium. Bubo’s (pijnlijke zwellingen) verschenen onder de armen, in de lies, achter de oren, en groeiden tot ‘de grootte van meloenen’. Soms barstten die bubo’s uit in een regen van stinkende etter. Oedemen – van bloed – infiltreerden de zenuwuiteinden van de gezwollen lymfeklieren en veroorzaakten enorme pijn. Soms werd de pest wat een moderne epidemioloog zou omschrijven als ‘septicemisch’; de slachtoffers stierven terwijl ze bloed braakten.
In vroegere tijdperken of op andere plaatsen zou een zo dodelijke epidemie gewoonlijk uitdoven omdat geïnfecteerde mensen stierven voordat ze ver konden reizen. Maar de pandemie van 541 verspreidde zich via schepen die vertrokken vanuit de grote Egyptische havens, Alexandrië op kop. En hierdoor kon de pest nieuwe havens bereiken in de oostelijke Middellandse Zee voordat ze een hele bemanning kon uitroeien.
De Zwarte Dood
Achthonderd jaar nadat de Pest van Justinianus losbarstte, bezocht de vreselijke ziekte opnieuw Europa. De beruchte Zwarte Dood drong Europa binnen in 1346. De epidemie was toen al tien jaar aan haar opmars bezig, ze begon diep in Azië en bezocht eerst China, waar in steden het sterftecijfer tot 90 procent bedroeg. De Zwarte Dood deed zelfs de Pest van Justinianus in het niet vallen. Een van de redenen waarom ze zo veel slachtoffers maakte, zou te maken kunnen hebben met het feit dat de menselijke bevolking een kritische massa had bereikt. Een andere is wellicht het effectievere transport: snellere en meer schepen, betere en meer wegen. Deze factoren hadden niet alleen invloed op de verspreiding van de pest, maar ook op de persistentie ervan. Persistentie is een sleutelfactor in hoe dodelijk elke epidemie zal zijn. Door het aantal mensen op de planeet – we waren met 475 miljoen toen de epidemie uitbrak in 1336 – en hoeveel ze nu reisden, kon deze pestepidemie nog harder toeslaan dan haar voorgangers.
Na getuige te zijn van een gesel die tot de helft van de totale wereldbevolking in die tijd uitroeide, namen overlevenden van de pest een andere levenshouding aan. Er waren orgieën en verkrachtingen en berovingen en moorden door mensen die dachten dat ze niets te verliezen hadden.
De eerste meldingen van de ziekte beschrijven dat schepen vanuit het oosten in westelijke havens aankwamen met hele bemanningen die dood of stervend waren door een onbekende pest. De overlevenden zouden dan de lading van het schip lossen, in contact komen met nietsvermoedende mensen op het dok en in de stad – en zo kreeg de pest in no time voet aan de grond. Al snel zag Europa sterftecijfers die vergelijkbaar waren met die van de Chinezen. Hele steden verdwenen gewoon van de kaart. Luchtfoto’s van vandaag tonen de contouren van plaatsen waar nederzettingen bestonden vóór de Zwarte Dood. In de grote steden werden elke dag honderden en honderden lijken afgevoerd, terwijl de adel en de rijken naar het platteland vluchtten in de hoop te ontsnappen.
De slachtoffers van de pest hadden niet de kennis om te begrijpen dat ze te maken hadden met een biomedische besmetting. In het geval van de Zwarte Dood dachten veel mensen dat de pandemie Gods wil was of een manifestatie van de duivel op aarde. En dat ze het einde van de wereld betekende. Uit wat kroniekschrijvers optekenden, valt af te leiden dat de epidemie de funderingen van het sociale leven compleet verbrijzelde. Ouders lieten bijvoorbeeld blijkbaar zonder al te veel problemen hun kinderen achter. De natuurlijke neiging van de mens om gezelschap en steun van de buren te zoeken, werd kortgesloten. Niemand wilde krijgen wat iedereen doodde. In een tijdperk waarin samenkomen zoveel belangrijker was dan in onze moderne wereld, bleven mensen op afstand van elkaar, wat leidde tot een van de stille tragedies van de Zwarte Dood: miljoenen en miljoenen mensen stierven niet alleen een erg pijnlijke dood, ze moesten dat ook alleen doen, verlaten van alle zorgen en troost. Het klinkt herkenbaar, met wat er tijdens de eerste golf van het coronavirus zich in onze rusthuizen heeft afgespeeld – maar beeld je even in dat zo’n scenario voor ons allemaal zou gelden.
Klappen voor de kerk
Ook religie – die in de middeleeuwen in Europa de hele opvatting vormde van hoe het universum was geordend – kreeg klappen. De kerk was een van de belangrijkste steunpilaren van de samenleving. Geestelijken speelden een zeer belangrijke rol: ze vormden een heel middenniveau van de middeleeuwse maatschappij. Geestelijken waren ook artsen, advocaten en notarissen; ze bekleedden wat we nu managementposities zouden noemen en ze waren onmisbaar voor religieuze functies zoals huwelijken en, met name tijdens een pest, laatste riten.
Maar die geestelijken bleken ook maar mensen te zijn. Omdat er niet genoeg priesters bereid waren om het werk te doen en een waarschijnlijke doodvonnis onder ogen zouden zien, besloot de paus bijvoorbeeld burgers toe te staan de laatste sacramenten toe te dienen aan andere burgers. Qua maatregel om de zorg te ontlasten kon dat tellen. Veel meer dan een vertragingsmanoeuvre was dat niet: uiteindelijk stierven de geestelijken in hetzelfde tempo als de rest van de bevolking, en hun dood leidde tot onverwachte gevolgen. Om verliezen in haar gelederen te compenseren, verlaagde de kerk bijvoorbeeld de leeftijden waarop mensen gezagsposities konden verwerven. Dat leidde vaak tot zeer jonge, nauwelijks voorbereide mensen in functies die voorheen werden bekleed door veel oudere, meer verheven figuren.
De pest krijgen en ze overleven was ook in veel gevallen niet het beste scenario: je kreeg de schuld voor de verspreiding van de ziekte, werd bestempeld als heks of tovenaar en eindigde alsnog op de brandstapel.
Voor de epidemie hadden geestelijken hun hele leven aan de kerk gewijd. De mensen die hen vervingen, waren niet per se zo toegewijd of opgeleid. Corruptie sloop de kerk binnen en misbruik, overdaad en het ontbreken van hoge normen zou twee eeuwen later (het ging in die tijd allemaal wat trager) ertoe leiden dat de Duitse theoloog en protestant Maarten Luther zijn 95 stellingen aan de deur van de kerk op kasteel Wittenberg zou timmeren en een definitieve breuk met de katholieke kerk zou veroorzaken.
In de nasleep van zoveel dood doordrong een vreselijk pessimisme de westerse samenleving. Omdat ze zo veel van hun dierbaren hadden zien sterven, hadden de overlevenden er geen vertrouwen in dat het leven erg lang zou duren. In eerste instantie, toen het Grote Sterven begon, hadden mensen zich gewend tot heilige relikwieën en gebeden, alles waarvan ze geloofden dat het hen kon helpen beschermen. Maar toen ze zagen dat het niet hielp, schudde dat wel degelijk het vertrouwen in hun geloof. Laten we niet vergeten, het was een tijd waarin de mensen religieus en bijgelovig waren in een mate die zelfs de meest vrome gelovigen van vandaag als fanatiek zouden beschouwen.
De verborgen joodse agenda
De kunst uit die periode biedt een venster in de psyche van deze getraumatiseerde mensen. De fysieke manifestatie van de dood, meestal afgebeeld als een soort skelet, begon overal te verschijnen. Kwakzalverij en mystiek beleefde een heropleving. Na getuige te zijn van een gesel die tot de helft van de totale wereldbevolking in die tijd uitroeide, namen overlevenden een andere levenshouding aan. Er waren orgieën en verkrachtingen en berovingen en moorden door mensen die dachten dat ze niets te verliezen hadden. Een kwart van de mensen in het vijftiende-eeuwse Europa trouwde niet. Dat is een verbazingwekkende statistiek voor die tijd.
Plots deed het welgeordende klassensysteem er niet meer toe, en ideeën van gelijkheid en op verdienste gebaseerde vooruitgang begonnen door te sijpelen in West-Europa, bijna vierhonderd jaar voor De Verlichting.
Er ontstond ook een grote drang om iemand de schuld te geven van wat er gebeurde. En in Europa tijdens de middeleeuwen waren de mensen die als zondebok dienden nu eenmaal de joden. Wat er tijdens en in de nasleep van het pesttijdperk met de joodse bevolking is gebeurd, kent alleen zijn gelijke in de Holocaust. joden werden beschuldigd van het vergiftigen van putten om mensen ziek te maken en – misschien gaat er weer een belletje rinkelen – ze zouden dat niet zomaar doen, het figureerde in een agenda om de christelijke wereld over te nemen, luidde het.
De pest krijgen en ze overleven was overigens ook in veel gevallen niet het beste scenario: je kreeg dan de schuld voor de verspreiding van de ziekte, werd bestempeld als heks of tovenaar en eindigde alsnog op de brandstapel. Er was dus niet alleen de sterfte door de ziekte, er was ook collateral damage die meegerekend moet worden in de uiteindelijke dodentol.

De Zwarte Dood zou negen jaar lang in Europa woeden. Op het moment dat de pest toesloeg in de veertiende eeuw, telde de bevolking van West-Europa naar schatting 150 miljoen mensen. Dat aantal werd in nog geen decennium gehalveerd en de bevolking zou pas rond 1700, meer dan driehonderd jaar later, weer het niveau van voor de pest bereiken. In sommige gebieden, onder meer Engeland maar ook de Lage Landen, bedroeg het sterftecijfer tussen 60 en 80 procent.
Het ontstaan van de moderne mens
In onze moderne wereld is het idee van ineenstortende populaties moeilijk voorstelbaar. We hebben niets anders gezien dan een exponentiële bevolkingsgroei in die mate dat ze een bedreiging vormt voor het ecosysteem van de planeet. Alleen in sciencefictionverhalen worden thema’s onderzocht die te maken hebben met zaken als de natuur die het gecultiveerde land terugwint omdat de mensen zijn gestorven. Maar dat was wel degelijk wat er gebeurde in gebieden die zwaar door de pest waren getroffen.
Zo was er voor de pandemie in West-Europa bijna geen land beschikbaar voor nieuwe boerderijen. Dat veranderde allemaal toen zo veel mensen omkwamen in zo’n relatief korte tijd. Voordat de pest toesloeg, waren boeren ook bang om te protesteren tegen slechte arbeidsomstandigheden, maar ook dat plaatje veranderde. Er valt eigenlijk heel wat te zeggen voor het idee dat de moderne mens niet geboren werd door de opkomst van het humanisme, maar vanwege de Zwarte Dood. Plotseling deed het welgeordende klassensysteem er niet zoveel toe, en ideeën van gelijkheid en op verdienste gebaseerde vooruitgang begonnen al door te sijpelen in onze West-Europese maatschappij bijna vierhonderd jaar voor De Verlichting.
Soit, de Zwarte Dood, het is een verhaal dat zeven eeuwen achter ons ligt. De pest die ze veroorzaakte is nog niet verdwenen – er zijn jaarlijks nog een paar duizend gevallen wereldwijd, maar de ziekte is perfect te behandelen met onder meer antibiotica. De strijd tussen de mens en de microbe is echter nog lang niet voorbij. Zoals de natuur ons er regelmatig aan herinnert, zit er altijd iets nieuws in de microbiële pijplijn.
De Spaanse griep
In 1918, toen we dachten dat epidemieën zoals de Zwarte Dood tot het verleden behoorden, werden we er al eens aan herinnerd dat zelfs ogenschijnlijk routinematige ziekten onder de juiste omstandigheden potentieel een bedreiging voor de beschaving kunnen zijn. De Spaanse griep sloeg toe terwijl de verwoestende Eerste Wereldoorlog woedde, en overtrof al snel het dodental van de oorlog.
De Spaanse griep is in de context van de huidige pandemie al veel opgerakeld, maar het loont toch de moeite om stil te staan bij een aantal aspecten van die epidemie. Misschien wel een van de meest verbazingwekkende dingen over deze griep was dat de mensheid op het moment dat ze toesloeg grote vooruitgang had geboekt in de geneeskunde. We begrepen dat ziektekiemen ziekten verspreiden; we wisten toen ook al hoe dat contacten beperken blootstelling kan voorkomen. Dokters kwamen er snel achter dat het virus van een griepachtige soort was, maar anders dan alle andere die ze eerder hadden gezien, en niets wat ze deden, kon het stoppen. Maar liefst een vijfde van de totale bevolking van de planeet kreeg de Spaanse griep en maar liefst 5 procent stierf eraan. In aantallen was het de dodelijkste pandemie die de mensheid trof, maar als percentage van de bevolking was het lang niet zo erg als de Zwarte Dood.
Er is ook de snelheid en omvang van de verspreiding. Het duurde toch een goeie drie jaar voor de Zwarte Dood zich in onze contreien nestelde nadat de epidemie begon in Sicilië. Maar in 1918 was er niet alleen nog steeds een internationale oorlog gaande, het moderne transport had grote vooruitgang geboekt. De uitbraak vond plaats tijdens de eerste periode van echte globalisering. Tegen de tijd dat het virus in kracht afnam in 1920, schatten moderne epidemiologen dat de griep ergens tussen de vijftig en honderd miljoen mensen had gedood. Ongeveer de helft van de slachtoffers waren jonge mannen en vrouwen in de bloei van hun leven, twintigers en dertigers. Maar liefst 8 tot 10 procent van de jonge volwassenen die toen leefden, zijn mogelijk door het virus om het leven gekomen.
Waarom aids anders was
De ziekte was niet alleen opmerkelijk vanwege het aantal jonge slachtoffers dat ze maakte, maar ook vanwege de korte tijdspanne waarin ze dat deed. Hoewel de Spaanse griep twee jaar woedde in de wereld, vond misschien twee derde van de sterfgevallen plaats in een periode van vierentwintig weken, en meer dan de helft van die sterfgevallen vond plaats in nog minder tijd, van half september tot begin december 1918. Die hoeveelheid schade in die korte tijd is desoriënterend en potentieel destabiliserend voor een samenleving. Beeld je even in dat aids in een of twee jaar tijd alle slachtoffers had gedood die het vanaf het begin (1981) tot nu heeft geëist (42 miljoen). Het feit dat aids een lange incubatieperiode en vaak langere overlevingsperiode heeft in vergelijking met de meeste traditionele epidemische ziekten, gaf de samenleving meer tijd om zich aan te passen.
Zelfs nu, midden in een coronawinter, lijkt een moderne epidemie, vergelijkbaar met de groten uit het verleden, voor de meeste mensen meer op sciencefiction dan op iets dat als een realistische mogelijkheid wordt gezien. Daar valt echt wel wat te zeggen: in vergelijking met de hierboven beschreven pandemieën is COVID-19 – hoe erg ook – geen biggy.
In aantallen was de Spaanse griep de dodelijkste pandemie uit de mensheid, maar als percentage van de bevolking was het lang niet zo erg als de Zwarte Dood.
Maar we moeten beseffen dat we leven met hetzelfde gevoel van overmoed als de generatie die werd verblind door de Spaanse griep. Nieuwe griepstammen springen bijna elk jaar over van varkens, pluimvee en vogels naar mensen. De Spaanse griep was onbekend totdat ze opdook. Aids was onbekend totdat het opdook. Er zijn ook ziekten die we hebben overwonnen die opnieuw gevaarlijk kunnen worden als gevolg van mutaties of de afnemende effectiviteit van bijvoorbeeld antibiotica. Het grootste gevaar zouden we zelf weleens kunnen zijn. Een toenemend deel van de bevolking blijkt ook vatbaar voor nonsens over goed werkende en levensreddende vaccins, complottheorieën en het verwerpen van wetenschappelijke kennis. Het is de deur openzetten voor epidemieën.