‘He was hardly more than five feet, four inches, but carried himself with great dignity. His head was exactly the shape of an egg … his moustache was very stiff and military.’ Zo introduceerde Agatha Christie, de ‘Queen of Crime’, 100 jaar geleden in haar eerste roman ‘The Mysterious Affair at Styles’ haar beroemdste personage. Het verhaal verscheen in oktober 1920 in boekvorm in de Verenigde Staten nadat het in The Weekly Times 6 maanden daarvoor was geserialiseerd.
Het gaat ‘evidemment’ over Hercule Poirot, een Belgische detective die na de Eerste Wereldoorlog naar Torquay was getrokken, een Engelse badplaats waar Christie woonde en die vanaf dan in de helft van haar detectiveverhalen de hoofdrol zou spelen. Twee miljard keren – ja je leest het goed – gingen haar boeken ondertussen over de toonbank of in de postbus, en de magie is de laatste jaren alleen maar toegenomen. Op het einde van dit jaar komt een nieuwe versie van ‘Death on the Nile’ in de zalen met Kenneth Branagh in de hoofdrol, na het blockbustersucces in 2017 met dezelfde acteur in ‘Murder on the Orient Express’.
Poirot had vanaf dag 1 een ‘je ne sais quoi’ over zich. Hij was geen adonis maar was wel meticuleus en hield van orde, iets waar we ons allemaal, zeker vandaag, goed bij voelen in deze chaotische wereld.
Hij was zelfzeker – hij deinsde er niet voor terug om zichzelf ‘waarschijnlijk ‘s werelds beste detective’ te noemen – maar op een niet bedreigende manier. Wij hielden allemaal van de manier waarop hij de raadsels oploste. Bovendien was Christie zo een begenadigde schrijver dat ze ons, als lezer, de kans gaf om mee na te denken met de hoofdrolspeler over de nijpende allesoverheersende vraag ‘Who dunnit?’ – meestal een enkeling die uit was op wraak en heel af en toe een complot van meestal geheime geliefden. En toch moesten we op het einde van het verhaal meestal ootmoedig erkennen dat Poirot ons weer te slim af was, wat ons respect voor deze vreemde vogel weer verder deed toenemen.
Zijn manier om een misdaad op te lossen is ook vandaag meer dan ooit aantrekkelijk. Waar streamingdiensten, onder druk van de nieuwe concurrentie, bijna elke dag een nieuwe misdaadserie lanceren, de meesten van danig bedenkelijke kwaliteit, begin je spontaan te verlangen naar een goed uitgewerkt plot van een intelligente Britse vrouw op leeftijd.
Met zijn ‘kleine grijze hersencelletjes’ gebruikte hij de aloude Socratische deductiemethode, een proces waar logica primeert. Met zijn feilloos observatievermogen ontdekte hij in een niet opgegeten bord soep, een open raam dat niet hoefde open te staan, een verdwaalde handschoen die op de verkeerde plek lag, aanwijzingen die tegen de natuurlijke orde der dingen gingen. Die ogenschijnlijke kleine afwijkingen waren voor hem stuk voor stuk bewijsstukken. Zijn kennis van de menselijke natuur deed de rest. Hij wist altijd de motieven achter elke misdaad te onthullen.

Hij is in ieder geval de enige Belg die voorpagina van de New York Times heeft gehaald (spijtig genoeg op Sanda Dia na), toen Christie, een jaar voor haar dood besliste om haar personage te laten sterven, omdat ze hem eigenlijk hartstochtelijk beu was.
Haar verhalen zullen echter blijven leven en zullen tot ver in de 21ste eeuw de roem van Poirot uitdragen. Zelfs Merckx en Kuifje zullen zich over 50 jaar moeten neerleggen bij het epitaaf ‘Hier ligt de beroemdste Belg ooit’.