Levenslang leren is een missie die we samen moeten omarmen

Niets verandert zo snel als technologie en toch ligt de drempel naar een carrière in onze sector voor sommige doelgroepen, waaronder vrouwen, nog altijd bijzonder hoog. De bal ligt in het kamp van de bedrijfswereld om skills en kennis voor iedereen toegankelijker te maken.

Dit najaar gaat de vijfde editie van het Young Potential Boostcamp van start. De focus ligt deze keer op jonge vrouwen die een carrière in de technologiewereld ambiëren. Toen me gevraagd werd om mentor in het programma te zijn, heb ik niet lang getwijfeld. Zeker niet toen ik het gezelschap zag dat eveneens een rol als mentor zal opnemen: Jocelyn Darbroudi (CEO Securex), Ingrid Gonissen (CEO Ricoh BeLux en ICT Women of the Year 2018), en Jeroen Lemaire (Public Sector Sr. Director In The Pocket). Stuk voor stuk rolmodellen die iets in beweging kunnen zetten.

Onze missie? Ervaringen en inzichten delen om die hardnekkige drempel naar een carrière te verlagen en zo meer vrouwen naar (technologie)bedrijven te zien doorstromen. Want dat zal nodig zijn…

Nieuw talent aanboren

Uit Europese cijfers blijkt dat meer dan 70% van de bedrijven gebrek aan mensen met de juiste digitale skills als een obstakel beschouwt. Platformen zoals het Young Potential Boostcamp bieden een unieke kans om personen te bereiken die anders nooit met de technologiewereld in contact zouden komen. Er zijn natuurlijk nog heel wat andere waardevolle initiatieven. Denk aan MolenGeek, een organisatie die codeerskills tot bij jongeren in achtergestelde wijken in Brussel brengt. Of Girleek, een platform dat vooral jonge vrouwen een duwtje in de rug wil geven. Om er een paar te noemen.

Uiteindelijk hebben niet enkel de deelnemers van dit soort opleidingen hier veel bij te winnen, ook de bedrijfswereld zelf zal er de vruchten van plukken. Intussen is immers algemeen geweten dat diverse en inclusieve teams betere resultaten boeken en tot meer creatieve ideeën komen.

Focus op individuele ontwikkelingsplannen

Natuurlijk is de mogelijkheid om te blijven leren ook voor huidige medewerkers belangrijk. Het Wereld Economisch Forum (WEF) verwacht dat een kwart van onze jobs in de komende vijf jaar zal veranderen. Dat betekent dat zowat iedereen nieuwe skills nodig zal hebben en mensen de kans moeten krijgen om door te groeien in de organisatie. We mogen dus in geen geval stil blijven zitten als we straks niet in de problemen willen komen. Een organisatie die wil groeien, moet eerst investeren in mensen. Bedrijven moeten hun werknemers de handvaten bieden om skills te vergaren, gaande van digitale vaardigheden tot soft skills die in een moderne werkomgeving eveneens belangrijker worden.

Hoe begin je daaraan? Door opleidingen aan te bieden, zou je denken, maar eigenlijk is dat slechts een klein stukje van het verhaal. In de eerste plaats moet een gezonde leercultuur een veilige omgeving bieden waarin mensen mogen experimenteren en het toegelaten is om fouten te maken. Daarnaast mag je opleidingen niet als iets universeel beschouwen. Iedere persoon is immers anders en heeft eigen interesses. Focus daarom op individuele ontwikkelingsplannen die aangepast zijn aan de ambities en verwachtingen van je medewerker. Doelstellingen komen natuurlijk in samenspraak met de teamleider tot stand, maar vertrek altijd vanuit het talent van je werknemers zelf.

Open feedbackcultuur

Uiteindelijk is zo’n individueel ontwikkelingsplan een soort persoonlijk kompas dat de richting aanwijst en mensen ondersteunt om de koers van hun eigen carrière te bepalen. In plaats van medewerkers in een bepaald hokje te duwen, kiezen ze grotendeels zelf waar ze naartoe willen. Niet alleen zullen ze zo waardevolle kennis voor de organisatie vergaren, het wordt ook gemakkelijker om talent aan boord te houden als mensen het gevoel hebben dat ze deel uitmaken van een duurzaam groeiverhaal.

Tot slot is feedback een vitale bouwsteen van een doeltreffende leercultuur. Investeer daarom zeker ook in skills om feedback te geven en ontvangen. Zorg voor een open en transparante omgeving waarin mensen elkaars ontwikkeling zien en ook onderling leren en ervaringen uitwisselen.

Een gedeelde missie

Wie z’n weg wil vinden in deze almaar sneller veranderende wereld, mag het belang van leren nu echt niet meer onderschatten. Elk innovatietraject begint bij een groeiproces. Het is een gedeelde missie die we samen moeten omarmen: bedrijven, medewerkers, gemeenschappen, scholen en overheden. Alleen zo kunnen we zorgen voor gezonde organisaties en een duurzame economie. Dat vrouwen hier een rol in moeten spelen, daar hoeven we zeker niet aan te twijfelen.


De auteur Lien Ceulemans is Country Leader Belux bij Salesforce.

Hoe 24/7-livesportuitzendingen de tv-wereld zullen beheersen in de nabije toekomst

Valt u het ook op dat er alsmaar meer sport op tv is? Commerciële zenders zoals VTM en RTL, maar ook Telenet en Proximus zetten tegenwoordig volop in op alle sporten. Daar is een zeer goede reden voor: advertentiegelden en abonnementeninkomsten. Sport is zowat de enige zekerheid geworden voor streamingdiensten om abonnees te werven en voor klassieke tv-zenders om bereik aan te bieden aan adverteerders.

Er is vandaag géén sport die niet tv-waardig is. Terwijl vroeger sport op tv enkel aan de orde was als het heel grote evenementen betrof – denk maar aan de grand slams in het tennis of het WK in het voetbal – is er vandaag een overvloed. Wordt er ergens darts of snooker gespeeld, dan zal je het gezien hebben. Daarenboven zijn er nog podcasts, nabesprekingen, voorbesprekingen, tussenbesprekingen en ga zo maar even door.

Brood en spelen

De kijkcijfers van sportevenementen zijn dan ook gigantisch. Als we de wereldwijde kijkcijfers analyseren, zijn de meest bekeken evenementen nog altijd de Olympische Spelen en het WK-voetbal. In totaal keken er bijvoorbeeld 3,6 miljard mensen één of meerdere keren naar de Zomerspelen in London. De laatste wereldbeker voetbal in Rusland haalde gelijkaardige cijfers.

In België is het niet anders. Terwijl vroeger de VRT, als publieke omroep, sport eigenlijk als een monopolie beheerde, hebben VTM en Play beseft dat dit toentertijd eigenlijk een strategische vergissing was en hebben zij hun kar gekeerd. Zij bieden nu mee op alle wedstrijden in alle sporten én in alle disciplines.
Het kan dan ook perfect zijn dat je op een avond aan het kijken bent naar een voorronde van een Conference League wedstrijd, iets wat ondenkbaar was tien jaar geleden, tot de eerste ronde van een dartskampioenschap. Voor- en nabesprekingen zorgen ervoor dat die zendtijden nog verder toenemen.

Met de opkomst van de vrouwensporten wordt daar een extra laag aan toegevoegd. Je mag je zeker verwachten aan meer koersen voor vrouwen en ook het vrouwenvoetbal zal meer aan bod komen.

Voetbal en wielrennen in Vlaanderen

Hieronder zie je nog eens de top 10 van meest bekeken programma’s uit 2021 in Vlaanderen. Zes van de tien worden ingenomen door sport. Iets verder op die lijst zal je ook nog de Ronde Van Vlaanderen, Parijs-Roubaix en de Tour de France vinden.

  1. EK voetbal België-Portugal (achtste finale) – Eén – 27/06/2021 – 2.397.200
  2. EK voetbal Finland-België (groepsfase) – Eén – 21/06/2021 – 2.138.400
  3. EK voetbal België-Italië (kwartfinale) – Eén – 02/07/2021 – 2.126.200
  4. Reizen Waes: Vlaanderen – Eén – 07/02/2021 – 1.891.800
  5. EK voetbal Denemarken-België (groepsfase) – Eén – 17/06/2021 – 1.815.700
  6. EK voetbal België-Rusland (groepsfase) – Eén – 12/06/2021 – 1.754.000
  7. Chateau Planckaert – Eén – 01/01/2021 – 1.598.100
  8. Taboe – Eén – 26/12/2021 – 1.564.600
  9. EK voetbal Italië-Engeland (finale) – Eén – 11/07/2021 – 1.528.800
  10. De Mol – Play4 – 09/05/2021 – 1.505.600

Hoge kijkcijfers, hoge advertentietarieven

De advertentietarieven om een commercial te draaien in de pauzes van deze evenementen zijn navenant meegeëvolueerd. Terwijl een spotje tijdens de Super Bowl in 1967 – de hoofdmis van het American Football – bij de start van de eerste live-uitzending nog 37.500 dollar kostte, is het tarief voor een 30-seconden commercial nu gestegen naar een stratosferische 6,5 miljoen dollar.

Tv is dood, leve tv

Dat is dan ook de 2de interessante conclusie in deze evolutie. Iedereen dacht dat lineaire tv dood was, maar niets blijkt minder waar. Tv-zenders verliezen steeds meer marktaandeel, maar adverteerders blijven geloven in de – volgens sommigen archaïsche – 30 seconden spot en dat vraagt natuurlijk bereik. Want dat is wat adverteerders kopen. Zij willen bereik, in de vorm van GRP’s (Gross Rating Points). GRP is een meeteenheid die aangeeft hoe effectief je campagne is op de parameters ‘frequentie’ en ‘doelgroep’.

Daarom is vrouwensport zo veelbelovend omdat hier meer vrouwen en families naar kijken, een veel interessantere doelgroep voor adverteerders.

Zoals je hieronder ziet, blijft tv offline een marktaandeel behouden van 55 procent. Inclusief digitaal zitten zij nog altijd aan 36 procent van de totale advertentiekoek. Sommigen in de mediawereld zullen deze cijfers betwisten omdat de digitale inkomsten soms ondergerapporteerd worden, maar de algehele trend is duidelijk. Tv is absoluut niet afgeschreven als medium.

Vehikels voor abowerving

De laatste reden dat sport natuurlijk zo belangrijk is, is als turbo onder de verkoop van streamingpakketten van spelers zoals Telenet en Proximus. Zij verkopen bundels waarin allerlei livesportevenementen toegankelijk worden voor abonnees. Deze rechten kopen kost handenvol geld, maar de grote streamingspelers boren daarmee een interessant abonnementenpubliek aan die fan zijn van een club of een sport. Die zijn daardoor bereid om maandelijks tussen 11 en 17 euro te betalen zodat ze hun dosis sport – vandaag voornamelijk voetbal – te kunnen volgen.

Als sportfan kan je je afvragen of een beetje dosering niet beter zou zijn. Van het goede teveel, lijkt het wel vandaag en we zijn nog niet halfweg. Wie er wel garen bij spint, zijn de sporters zelf. Die mogen rekenen op alsmaar hogere lonen.


Xavier Verellen is auteur en ondernemer. Zijn recente boek ‘Topsporters zijn CEO’s’, dat aantoont dat leiderschap het verschil maakt tussen kampioenen en superkampioenen, is te koop in de Standaard Boekhandel of online via https://topsporterszijnceos.businessam.be/

Waarom Wout van Aert zoveel beter werd dan Mathieu van der Poel

In een artikel in 2020 voor Business AM legden we uit dat Wout van Aert zoveel beter aan zijn toekomst aan het bouwen was dan Mathieu van der Poel en dit op termijn zou blijken. Dit jaar is het zover en wordt het verschil wel heel pijnlijk duidelijk. Dat getuigt hun prestaties in de Ronde van Frankrijk. In het boek Topsporters zijn CEO’s legden we dit via de Grootste-Aller-Tijden-Formule uit waar we aantoonden dat het verschil tussen de twee is op het vlak van leiderschap. Wout van Aert is een echte leider, een CEO die goed weet waar hij naar toe wil terwijl Mathieu van der Poel eigenlijk eerder lijkt op Lionel Messi, een genie dat zonder een duidelijk kader niet tot zijn recht komt.

Van Aert. Van der Poel … Een eeneiige tweeling waar de pers altijd in dezelfde zin over praat. Ze hebben elkaar naar de hoogste toppen gedwongen met weergaloos wielrennen, gedreven door branie en doorzettingsvermogen. En nu lijkt het of Wout van Aert naar de maan is geschoten en Van der Poel de vlucht gemist heeft.

De 3 grote verschillen die spelen op lange termijn

De redenen hiervoor zijn divers, maar zijn al wel enkele jaren in de maak. Het verschil zit hem in leiderschap. Wout van Aert is een echte leider en Van der Poel is dit niet.

Sterke leiders, sterke CEO’s excelleren in visie en strategie, ze hebben de juiste mensen rond zich of kiezen voor het juiste team en gedragen zich ook als leider van dat team. En hier zitten dan ook de 3 grootste verschillen die op LANGE TERMIJN spelen en niet onmiddellijk oplosbaar zijn voor Van der Poel.

  • Verschil 1: Van Aert heeft een glasheldere visie versus de wat troebelere kijk van Van der Poel.
  • Verschil 2: de ploeg van de Kempenaar is van een ander niveau dan die van MVDP.
  • Verschil 3: Van Aert gedraagt zich als een echte leider en dat doet (of wil) Van der Poel niet.

Van Aert heeft een glasheldere visie

De zeer intelligente Wout van Aert heeft een duidelijke visie over waar hij naar toe wil en hoe hij zijn carrière wil opbouwen. Daar vertelde hij in januari 2022 over in Het Laatste Nieuws in en artikel met als kop: ‘DIT JAAR MISSCHIEN WAT MINDER KOERSEN WINNEN, MAAR WEL DE JUISTE’. Het was een antwoord op de vraag van Bart Audoore of hij dat jaar voor de 2 Monumenten zou gaan, de Ronde van Vlaanderen en Parijs-Roubaix.

Toch wel. Dat is iets waar ik achteraf keihard op afgerekend kan worden, maar je moet durven een visie te hebben en durven voor iets te kiezen. Ik sta er volledig achter. Ik hoop dat dit me dat tikkeltje extra geeft. En ik wil deze opofferingen maken omdat ik die andere dingen net iets liever wil”, stelde hij. En dat is het eerste grote verschil. Van Aert heeft een duidelijk ontwikkelde visie en weet waar hij naartoe wil, welke koersen hij wil winnen in zijn carrière.

De visie van Van der Poel is wat troebeler

Bij Van der Poel is dit toch net iets onduidelijker. MVDP wil misschien wel wereldkampioen worden in vier disciplines: veldrijden (afgevinkt), wegwielrennen, mountainbike en gravelbike, maar de vraag stelt zich of dit wel haalbaar is en slim.

Mathieu van der Poel als mountainbiker – Bron: Svoboda Jaroslav/BSR Agency/Getty Image

Jim Collins noemt dit in zijn bestseller ‘Good To Great’ het beheersen van het ‘egelprincipe’. De egelbeeldspraak geeft aan dat de egel goed weet hoe hij zich moet beschermen en wat essentieel is om te overleven. Het gaat erom om goed na te denken over je kernactiviteit en je kerncompetentie en daar dan alles op in te zetten. Dit betekent dus ook dat je zeer goed weet waar je naartoe wil, zelfs als je die competentie nog niet 100 procent onder de knie hebt. Je kan niet in alles de beste zijn. Het is dan ook kwestie om keuzes te maken.

En daar zijn Wout van Aert en Mathieu van der Poel slachtoffer van hun eigen, bijna onbegrensde, kwaliteiten. Ze kunnen in bijna elke discipline de allerbeste zijn, iets wat echt ongezien is, laten we dit toch nog maar eens herhalen.

Maar elk jaar dat ze meer koersen, zullen de combinaties die zij maken minder realiseerbaar zijn. Tom Boonen zegt hierover dat het wielerlichaam maar een beperkt aantal kilometers aankan waar ze, eens ze ouder worden, zuiniger mee moeten omgaan. Van Aert beseft dat nu, bij Van der Poel is dat toch wat onduidelijker. Als je ziet hoe hij rondreed in de Giro, dan was het toch echt moeilijk begrijpbaar waar hij naartoe reed en wat zijn plan was.

Van Aert verzamelt het juiste team rond hem

Van Aert heeft een zeer bewuste stap gezet naar Jumbo-Visma. Hij was de ster in de ploeg van Nick Nuyens, maar hij besefte dat hij in die ploeg niet zijn volle potentieel als wielrenner kon ontplooien. Hij prefereerde een arbeidsrechtszaak met potentieel grote boetes én een psychologisch rotjaar om naar zijn droomploeg Jumbo-Visma te gaan, waar hij veel beter zou worden begeleid en de zorg zou krijgen die hij meende nodig te hebben in deze fase van zijn wielercarrière.

Alsof dat nog niet genoeg is, eiste hij dat dit team versterkt werd op zijn maat. Het beste bewijs is het aantrekken van een aantal helpers begin dit jaar. Van Aert heeft nu naast Nathan Van Hooydonck, Tiesj Benoot, Tosh Van der Sande, Christophe Laporte en Mike Teunissen in steun kunnen. In 2021 kon hij eigenlijk enkel rekenen op Van Hooydonck en moest hij meestal alleen de kastanjes uit het vuur halen

Van der Poel maakt eigenlijk deel uit van een B-team

Dit is een hard oordeel, maar MVDP heeft nooit echt nagedacht over het juiste team dat noodzakelijk was voor hem om zijn doelen te bereiken. Hij voelt zich goed bij Alpecin, maar dat is niet voldoende? De ploegleiders Christoph Roodhooft en zijn broer Philip hebben sinds 2009 bij de opstart van hun eigen wielerploeg een fantastisch parcours gereden, dat staat buiten kijf.

Mathieu van der Poel met enkele ploegmaats bij Alpecin-Deceuninck – Bron: Alex Broadway/Getty Images

Zij hebben hem tot dit niveau gebracht, maar er is alvast geen heldere strategie die aangeeft hoe het nu verder moet met de carrière van de Vliegende Hollander. Hij moet durven uit zijn comfortzone te komen. Waarom niet in een ander team, zoals Quick-Step bijvoorbeeld, waar hij nieuwe vaardigheden kan leren. Het lijkt er wel op dat hij stagneert en dat is zeker niet het geval voor Van Aert.

Van Aert gedraagt zich als een echte leider 

Maar het is niet alleen kiezen voor het juiste team. Het is daarnaast zich ook gedragen als een leider. In een recent interview met Van Aert kwam de leider in Van Aert naar boven. Toen vroegen ze hem of hij veel met de nieuwkomers zoals de Fransman Christophe Laporte praatte. Hij antwoordde lachend maar toch ernstig:

“Ja, zeker omdat ik één van de weinigen ben die goed Frans spreekt. Serieus, dat is iets wat ik geleerd heb: als je de leider bent, moet je werken aan het vormen van een groep. De hiërarchie kan niet alleen op papier staan en dan maar hopen dat iedereen zijn best doet. Er kruipt energie in, om iedereen te doen geloven in hét grote doel: een keer een praatje maken, interesse tonen in de jongens, vragen hoe het met hen is. Je kan niet alleen met jezelf bezig zijn. Ik denk dat ik dat wel in me heb, leider zijn.”

Jumbo-Visma, met Wout van Aert voorop, vieren de succesvolle Tour van hun ploeg – Bron: ANNE-CHRISTINE POUJOULAT/AFP via Getty Images

In deze Tour was het eigenlijk hallucinant hoe het Van Aert was en niet Jonas Vingegaard of Primož Roglič die aan de knoppen draaide. Het leek wel of het de Belg was die iedere dag de koerstactiek bepaalde en besliste wie welke rit mocht winnen en wie moest ontsnappen.

Dit zegt alles over de groei die de Kempenaar vandaag aan het doormaken is om die legende te worden. Hij beseft dat dit zal gaan via zijn groei als leider en dat hij hiervoor een team moet hebben dat samen werkt naar zijn doelen, het kenmerk van een echte patron.

(fc)


Xavier Verellen is auteur en ondernemer. Zijn recente boek ‘Topsporters zijn CEO’s’, dat aantoont dat leiderschap het verschil maakt tussen kampioenen en superkampioenen, is te koop in de Standaard Boekhandel of online via https://topsporterszijnceos.businessam.be/

Hoe de “dovish” renteverhoging van de ECB het einde van een tijdperk aankondigt

Het voorbije anderhalf jaar heeft de ECB een reeks van zeer snelle en drastische renteverhogingen doorgevoerd. Sinds begin dit jaar bouwt de centrale bank bovendien de aankoop van staatspapier stelselmatig af. Meer dan ooit rekenen landen daarom op individuele beleggers om de staatsschuld te financieren. Met succes, zoals we in België zagen. Maar wat zijn de gevolgen op lange termijn?

Het jargon van de financiële analist leunt soms vervaarlijk dicht aan bij dat van de ornitholoog. Met haviken (“hawks”) wordt verwezen naar beleidsmakers die een strakker monetair beleid willen om de inflatie te temperen, terwijl de duiven (“doves”) een losser monetair beleid willen om de economische groei te ondersteunen. Een verhoging van de beleidsrente door de ECB is daarbij een klassieke hawk-move: lenen bij de ECB wordt duurder voor banken (en dus ook voor burgers en bedrijven) waardoor de economie afkoelt en de stijging van het algemene prijspeil vertraagt. 

Met de renteverhoging van de ECB vorige week was het echter anders. Jazeker de rente steeg, voor de tiende keer op anderhalf jaar tijd was dat, maar ECB-voorzitter Lagarde maakte meteen ook duidelijk dat er vanaf nu geen (grote) renteverhogingen meer te verwachten zijn. Het huidige niveau moet volstaan om de inflatie te controleren. Teveel renteverhogingen brengen namelijk het risico van economische recessie met zich mee. Een “hawkish” move met een “dovish” uitleg dus.

Run on staatsbons

Het is opnieuw een duidelijk teken dat de ECB haar beleid terug normaliseert. Traditioneel beweegt een centrale bank zich in de schaduw van de economie: wanneer er nood is aan liquiditeit kan de beleidsrente naar boven of beneden worden bijgesteld, maar in het beste geval blijft die gewoon stabiel. Sinds de financiële crisis van 2008 is daar verandering in gekomen. Niet alleen werd de rente jarenlang artificieel uitzonderlijk laag gehouden, met het zogenaamde kwantitatieve versoepelen (quantitative easing, QE) vond de ECB bovendien een nieuw instrument om de economie van geld en vertrouwen te voorzien: het massaal opkomen van obligaties, waaronder dus ook staatspapier.

Dit quantitative easing is de ECB sedert begin dit jaar geleidelijk aan het afbouwen. Hierdoor moeten landen met een aantrekkelijker aanbod komen om alternatieve afnemers te vinden voor hun schuldpapier. Het resultaat daarvan zagen we recent in ons land: de kortlopende staatsbon met een record rendement van 2,81 procent bracht maar liefst 22 miljard euro op. Ook Italië haalde in juni 18 miljard euro op met een nieuwe staatsbon, vorige week nog lanceerde ook Griekenland een nieuwe obligatie. Overal in Europa maken bankiers, vaak voor het eerst in hun carrière, mee dat  klanten de deur platlopen met de vraag om geld te beleggen in staatsobligaties. Het duffe en saaie imago lijkt de staatsbon dus helemaal kwijt te zijn. 

Een gedeelde verantwoordelijkheid

Het gewijzigde ECB-beleid komt er op een ogenblik dat heel wat Europese lidstaten op zoek zijn naar (her-)financiering van hun schuldenlast. Die is aanzienlijk opgelopen door steunmaatregelen tijdens de covidcrisis, en recenter nog tijdens de energiecrisis. De vraag stelt zich daarom of het op lange termijn voldoende is om te rekenen op private beleggers om de afgebouwde vraag vanwege de ECB naar (staats-)obligaties op te vangen.

In de eerste plaats is er de kwestie of de vraag naar staatsbons bij beleggers voldoende hoog zal blijven. De afgelopen Belgische staatsbon werd dan wel enthousiast overgenomen door de particuliere belegger, de nieuwe dynamiek in de vraag- en aanbodzijde kan druk zetten op de rentes, zeker van landen met een iets mindere kredietwaardigheid.

Bovendien mogen we niet vergeten dat, met de afbouw van quantitative easing ondersteunend geld aan de economie onttrokken wordt en zo gaandeweg ook een belangrijke economische stimulus wegvalt. Het beleid van overheidswege mag daarom niet in de weg staan van de rol die banken spelen in de ondersteuning van, en geldverstrekking aan, bedrijven en burgers. Het is net de wisselwerking tussen privaat-bancaire systeem en overheidsmaatregelen die nodig zal zijn om het hoofd te bieden aan economische uitdagingen.


Dit is een opiniestuk van Marc Danneels, Chief Investment Officer bij Beobank.

Voici « Autochtones Inc. », l’inouï marché émergent à l’intérieur du Canada

VUE D’AMÉRIQUE – Je vous emmène bien au-delà de l’image caricaturale, celle qui se cantonne aux tipis, aux costumes traditionnels, à l’art inuit du Grand Nord canadien. Les Autochtones prennent leur destin économique en main en créant des milliers d’entreprises qui brassent des affaires jusqu’en Europe.

— Chronique signée François Normand

Elles naissent partout ou presque, d’un bout à l’autre du pays. Elles sont dans la plupart des secteurs de l’économie canadienne, et certaines exportent même sur le marché européen. Les entreprises autochtones sont de plus en plus
dynamiques au Canada, mais cet écosystème demeure pourtant inconnu en Europe.

Au Québec, certains médias comme Les Affaires (le magazine économique et financier pour lequel je travaille) ont même commencé à utiliser l’expression « Autochtones Inc. » pour décrire cet écosystème entrepreneurial.

Cette expression est inspirée de la fameuse formule America Inc. que les Wall Street Journal et autres Fortune de ce monde utilisent pour parler de l’univers des affaires aux États-Unis, tout comme Quebec Inc. a été adoptée par la presse québécoise.

Les Autochtones comprennent trois groupes au Canada, soient les Premières Nations, les Inuits (dans le Grand Nord canadien) et les Métis. Autochtones Inc. incarne donc le réseau des entreprises créées par des milliers d’entrepreneurs inuits ou issus des Premières Nations au Canada, comme les Innus, les Cris ou les Hurons-Wendats, trois nations présentes au Québec.

Bon, j’anticipe déjà votre scepticisme en écrivant ces lignes. Autochtones Inc.? Un écosystème entrepreneurial? Des milliers d’entrepreneurs?

Je vous comprends.

Une image folklorique des Autochtones

Après tout, l’image que l’on a des Autochtones en Europe —et même au Canada— est assez caricaturale. Elle se cantonne souvent aux tipis, aux costumes traditionnels, de même qu’à l’art inuit du Grand Nord canadien.

De plus, quand les médias abordent la question autochtone, c’est la plupart du temps pour mettre en lumière —du reste, avec raison— les conditions socioéconomiques difficiles, voire exécrables, dans ces communautés au Canada.

Plusieurs d’entre elles n’ont même pas d’eau potable, sans parler du racisme systémique dont sont encore trop souvent victimes les Autochtones.

Cet été, la découverte des restes de centaines d’enfants autochtones sur les terrains des anciens pensionnats autochtones a aussi bouleversé les Canadiens, dévoilant un côté sombre de l’histoire du pays.

Willie Nahanee, 79 ans, est un membre de la nation Squamish Nation qui participe à l’enquête sur d’anciens pensionnats autochtones au sordide fonctionnement.

Pour autant, malgré toutes ces difficultés et ces drames, les Autochtones prennent leur destin économique en main en créant des entreprises qui brassent des affaires avec les autres entreprises canadiennes.

Au Québec seulement, on compte environ 1 000 entreprises autochtones, selon la Commission de développement économique des Premières Nations du Québec et du Labrador (CDEPNQL).

En 2016, le Québec comptait 182 890 Autochtones, selon le plus récent recensement de Statistique Canada.

Des statistiques de la Banque de développement du Canada (BDC), une agence fédérale qui appuie financièrement les PME canadiennes, permettent de mieux cerner l’ampleur de ce phénomène.

En entrevue à Les Affaires en 2018, un directeur de compte de la BDC a même utilisé l’expression « marché émergent » pour qualifier cet écosystème.

Ainsi, au 31 mars 2020 (les données les plus récentes), la BDC avait accordé des prêts totalisant 400 millions de dollars canadiens (270 millions d’euros) à 800 clients autochtones dans l’ensemble du Canada. Au Québec seulement, la BDC avait accordé des prêts s’élevant à 76 millions de dollars canadiens (51,3 millions d’euros) à 120 clients, ce qui représente 15 % de l’ensemble des interventions de la BDC au Canada.

La valeur moyenne de l’ensemble des prêts était inférieure à 250.000 $CA (168.700 €).

Bien entendu, il y a donc de nombreuses petites entreprises et commerces au détail dans l’écosystème entrepreneurial autochtone.

Mais il y aussi plusieurs grosses PME, notamment dans le secteur des transports.

On peut donner l’exemple d’Air Creebec, une société crie qui effectue des vols régionaux et nolisés au Québec ou en Ontario, sans parler d’Innukoptères, une entreprise innue qui a déjà servi le producteur d’énergie Hydro-Québec, la firme d’ingénierie SNC-Lavalin et la minière Rio Tinto.

Les Autochtones ont aussi créé d’importantes entreprises manufacturières.

Des leaders manufacturiers au Canada

Par exemple, Prémontex, une entreprise familiale de Wendake (la nation huronne-wendat, dans la région de la ville de Québec) est devenue au fil des ans le plus important fabricant de marches d’escalier au Canada.

Oui, oui, vous avez bien lu : le plus important fabricant de marches d’escalier au Canada.

Par ailleurs, parmi les entreprises autochtones exportatrices, on peut mentionner Granules LG, une PME innue de la communauté Mashteuiatsh, dans la région du Saguenay-Lac-Saint-Jean. Ce producteur de granules de bois et de bûches énergétiques exporte une partie de sa production en Europe.

Des Blancs et des Autochtones créent aussi des co-entreprises, comme la Scierie Opitciwan, située au centre du Québec, à des centaines de kilomètres au nord-ouest de Montréal.

Le Conseil des Attikameks d’Opitciwan —une communauté située dans la région de la Mauricie— détient 55% du capital de cette entreprise, tandis que Produits Forestiers Résolu (PFR), un important producteur et exportateur de bois d’œuvre, en possède 45%.

Pour favoriser la création d’entreprises et d’emplois dans leurs communautés, les Autochtones ont également mis sur pied des institutions de capital de risque comme Investissement Premières Nations du Québec (IPNQ).

Cet investisseur institutionnel —fondé par deux partenaires financiers québécois, dont le Mouvement Desjardins, et trois sociétés autochtones— ressemble en quelque sorte à la Société fédérale de participations et d’investissement (SFPI) en Belgique.

La mission de ce capital-risqueur est de faire des investissements directs dans des entreprises commerciales autochtones, communautaires ou privées.

Dynamique, malgré la Loi sur les Indiens

Malgré leur dynamisme, les entrepreneurs autochtones doivent composer avec un environnement juridique qui les pénalise, et ce, en raison de la Loi sur les Indiens, qui encadre la vie des Premières Nations au Canada.

Car, en vertu de l’article 89 de cette loi (qui n’affecte pas les Inuits et les Métis), un membre des Premières Nations ne peut pas hypothéquer la maison qu’il habite, car ces communautés sont privées du droit de propriété sur les réserves au Canada.

Selon des leaders économiques autochtones, cet article constitue un frein majeur à l’entrepreneuriat, car les Autochtones ont de la difficulté à trouver du financement pour se lancer en affaires.

Malgré cet article qui les pénalise, des Autochtones aux quatre coins du Canada réussissent à créer des entreprises. Les initiatives à gauche et à droite se multiplient d’ailleurs pour les aider.

En avril, le gouvernement canadien, la BDC et l’Association nationale des sociétés autochtones de financement (ANSAF) ont annoncé la création d’un nouveau fonds de croissance pour appuyer les entrepreneurs autochtones, dont la première ronde de financement a permis d’amasser 150 millions $CA (101 M€).

Pendant des décennies, les entreprises et les investissements canadiens qui s’intéressaient aux marchés émergents n’avaient d’yeux que pour l’Asie, l’Amérique latine et l’Europe orientale.

Or, depuis quelques années, ils s’intéressent de plus en plus à Autochtones Inc., un marché émergent à l’intérieur du Canada. Peut-être le temps est-il venu que les entreprises et les investisseurs belges actifs au Canada commencent eux aussi à s’y intéresser.

Chronique signée François Normand

Dans son analyse géopolitique mensuelle “Vue d’Amérique“, le journaliste québécois François Normand traite d’enjeux nord-américains qui sont d’intérêt pour les gens d’affaires et les investisseurs belges. François travaille au magazine économique Les Affaires de Montréal. Historien de formation et étudiant au MBA, il cumule 25 ans d’expérience, et s’est notamment spécialisé en commerce international et dans l’analyse du risque géopolitique. Au fil des ans, il a réalisé plusieurs reportages en Europe, en plus d’avoir déjà réalisé un stage auprès des institutions de l’Union européenne, à Bruxelles.

Retrouvez les précédentes chroniques “Vue d’Amérique”:

Toenemend aantal zieken ondermijnt onze welvaartsstaat: 1,7 miljoen mensen op actieve leeftijd zijn niet beschikbaar voor de arbeidsmarkt

1,7 miljoen mensen op actieve leeftijd zijn niet beschikbaar voor de arbeidsmarkt. Voor de snelst groeiende groep onder hen is dat door ziekte of invaliditeit. Als we meer mensen aan het werk willen om de coronaschade weg te werken, en vooral om de toekomst van onze welvaartsstaat veilig te stellen, zijn specifieke maatregelen op dit vlak nodig. 

Een van de kernproblemen van onze arbeidsmarkt, en bij uitbreiding van onze hele welvaartsstaat, blijft dat er gewoon te weinig mensen werken. In 2019 was één op vier van de 20- tot 64-jarigen in ons land niet actief op de arbeidsmarkt, na Italië en Griekenland het hoogste in Europa. Dat zijn 1,7 miljoen mensen op actieve leeftijd die niet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Voor de belangrijkste en snelst groeiende groep daarvan gaat het om inactiviteit door ziekte of invaliditeit. 6,4% van de 20- tot 64-jarigen, of 430.000 mensen, zat in 2019 in die situatie, opnieuw een cijfer bij de Europese top. Hun aantal is verdubbeld sinds 2005. En corona zal deze cijfers nog hoger duwen. Ook na eerdere crisissen bleek onze neiging om mensen buiten de arbeidsmarkt te parkeren. Als we straks veel meer mensen aan het werk willen om de coronaschade weg te werken, en vooral om de toekomst van onze welvaartsstaat veilig te stellen, moet dit een belangrijke beleidsprioriteit zijn.

Aantal inactieve 50-plussers door ziekte of invaliditeit is sinds 2005 verdubbeld

De oorzaak van de snelle stijging is niet meteen duidelijk. Maar het lijkt alvast niet doordat werken hier zoveel zwaarder zou zijn. Voor allerlei indicatoren van moeilijke werkomstandigheden scoort België vrij goed. België hoort tot de Europese landen waar nacht- en avondwerk, ploegenarbeid en weekendwerk het minst voorkomen. Voor jobs met lange uren zitten we op het Europese gemiddelde. Bovendien is er in dat soort indicatoren geen verslechtering te merken die samenvalt met de toename van het aantal zieken/invaliden. Die toename deed zich vooral voor bij de ouderen. Het aantal 50-plussers dat inactief is door ziekte of invaliditeit klom van 117.000 in 2005 naar bijna 250.000 in 2019. Die toename loopt parallel met de verstrenging van allerlei vervroegde uittredingsmogelijkheden, wat suggereert dat er allicht sprake is van een zekere verschuiving tussen statuten. 

Inzetten op preventie

Als we de komende jaren echt werk willen maken van de werkzaamheidsdoelstelling van 80%, dan zullen er ook inspanningen nodig zijn op dit vlak. Dat impliceert onder meer veel meer inzetten op preventie. Minder dan 2% van de uitgaven voor gezondheidszorg gaan naar preventie, bij de laagste van Europa. Daarnaast hoeft ziekte/invaliditeit geen zaak van alles of niets te zijn op de arbeidsmarkt, wat nu al te vaak het geval is. Er kan beter gefocust worden op wat wel mogelijk is door veel meer mogelijkheden te creëren waar werk en uitkering gecombineerd kunnen worden. Dat vereist ook meer, snellere en actievere begeleiding van de betrokken. Zonder aandacht voor deze toenemende groep inactieven kunnen we de werkzaamheidsdoelstellingen alleszins vergeten.  

De auteur Bart Van Craeynest is hoofdeconoom bij Voka en auteur van het boek ‘Terug naar de feiten’.

De toekomst is niet zoals gisteren

Het is die tijd van het jaar waarin het kleine Zwitserse bergdorpje Davos normaal wordt overspoeld door de best and brightest van de politieke en economische wereld. Dit jaar zal het Wereld Economisch Forum (WEF) er wat anders uitzien, nu alles digitaal wordt georganiseerd. Een constante blijft: het “Global Risks Report”. Voor dat jaarlijks rapport vraagt het WEF aan risicomanagers en CEO’s wat zij als de grootste risico’s in de komende 10 jaar zien.  

Dit jaar is de grootste nieuwkomer in de Top 5: “infectieziekten”. Dus meer dan een jaar na het ontstaan het Coronavirus in het Chinese Wuhan, voorspelt het WEF dat deze een risico vormen. Vorig jaar was er hier geen sprake in het rapport. 

Laat ons even kijken naar welke risico’s het WEF-rapport nog “voorspeld” heeft. In 2013-2014 zagen we de invasie van Oekraïne door Rusland en de annexatie van de Krim. De WEF-rapporten van 2013 en 2014 maakten geen gewag van het risico op interstatelijk conflict. Vanaf 2015 dook dit wel op in de rapporten als één van de toprisico’s. 

In 2014-2015 is er de Europese migratiecrisis. De twee jaren daarna zien we onvrijwillige migratie opduiken bij de toprisico’s. Maar de rapporten in de jaren voordien repten met geen woord over een risico op “onvrijwillige migratie.” En in 2015-2016 zijn er de terroristische aanslagen in Europa. De lezer raadt al welk thema opduikt in de toprisico’s in 2017 en waar geen sprake was in de rapporten van de jaren voordien. Hier zien we dat het vaak heel moeilijk is om af te stappen van het idee dat de toekomst zoals gisteren is. 

De risico’s van gisteren

Zelfs voor top-CEO’s van de grootste bedrijven ter wereld, die miljoenen verdienen juist om vooruitziend te zijn, en risicomanagers, wiens job het is om dergelijke zaken te voorspellen, is het moeilijk om verder te kijken dan wat er juist gebeurd is. De rapporten van het WEF zijn dus vooral nuttig als inventaris van wat er in de jaren voordien gebeurd is. Hun voorspellende waarde is echter beperkt.

De psychologen Tversky en Kahneman noemen dit de beschikbaarheids-heuristiek. Mensen hebben sterk de neiging om als ze gevraagd worden hoe groot de kans is dat een gebeurtenis zich zal voordoen, te gaan kijken hoe vaak men zich deze gebeurtenis herinnert. Als er recent dus een hele reeks overstromingen is gebeurd of veel aandacht kreeg in de media, zal men de kans op zo’n gebeurtenis hoger inschatten. Een klassiek voorbeeld is dat de meeste mensen het risico’ op een vliegtuigcrash veel hoger inschatten dan op een auto-ongeval. Net omdat vliegtuigcrashes disproportioneel veel media-aandacht krijgen in vergelijking met auto-ongevallen die veel meer voorkomen. 

Voor sommige zaken kloppen de voorspellingen wel. Vorig jaar bijvoorbeeld waren “extreem weer” en “natuurrampen” bij de toprisico’s. En de bosbranden van het voorbije jaar hebben dit bevestigd. Maar ook dit waren zaken die zich de voorbije jaren voor hadden gedaan. Ze stonden dus nog op het netvlies gegrift van de bevraagde CEO’s en risicomanagers. Uiteraard is de toekomst soms wel als gisteren. De gevolgen van de klimaatverandering kunnen we dus met veel zekerheid blijven voorspellen de komende jaren. 

Meer verbeelding

Maar ook andere zaken had men met meer verbeelding kunnen zien aankomen. Na de uitbraak van het Coronavirus ging de TED-talk waarin Microsoft stichter Bill Gates waarschuwde voor een globale pandemie. Dat filmpje was van 2014. De voorbije twee decennia zagen we uitbraken van SARS, MERS, Zika en heel wat andere infectieziekten. De economische impact hiervan was ook al groot, zeker op bijvoorbeeld het toerisme. Zo werd de impact van MERS op toerisme in Zuid-Korea geschat op 2,6 miljard dollar. Ondanks deze waarschuwingen waren de luchtvaarmaatschappijen en reisorganisatoren totaal onvoorbereid op een pandemie. 

Een land als Zuid-Korea dat een ernstige uitbraak van het MERS-virus kende was wel voorbereid op covid-19 en had een efficiënt track-and-trace systeem klaar staan. Hier speelde de beschikbaarheidsheuristiek in hun voordeel. 

Scenario’s

We kunnen die beschikbaarheidsheuristiek echter ook in ons voordeel draaien door te gaan werken met fictieve scenario’s. Onze directe ervaringen zijn per definitie beperkt. Maar we kunnen die uitbreiden door ons in te beelden dat we in een bepaald scenario beland zijn, in een fictieve toekomst. En zo kunnen we testen of we daar als land, als bedrijf, als individu klaar voor zijn. 

En misschien moet het WEF het geweer van schouder veranderen. In plaats van elk jaar CEO’s en risicomanagers te bevragen wat er zich waarschijnlijk zal voordoen kan best eens een aantal toekomstdenkers aan het werk worden gezet zetten om te kijken wat er zich allemaal zou kunnen voordoen. De voorspellende waarde van de rapporten zou er niet per se mee verbeteren, de bruikbaarheid voor de WEF-leden om zich erop voor te bereiden des te meer. 


De auteur Hans Diels is toekomstdenker en expert geopolitiek bij ETION, een forum voor geëngageerd ondernemen.

Twitter: @hans_diels


Bepaalt de AstraZeneca-discussie het verder verloop van de Europese vaccinatiecampagne?

Elke dag wordt het duidelijker hoe slecht de vaccinatiecampagne tegen Covid in de EU verloopt in vergelijking met het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en uiteraard Israel, dat nu reeds de helft van de bevolking inentte.  

Hier zijn verschillende verklaringen voor, en het is goed mogelijk dat er heel wat beterschap op komst is, maar dan zal dit in elk geval nauw samenhangen met één vaccin, dat van het Brits-Zweedse AstraZeneca. Dat is cruciaal is, althans volgens Duits parlementslid Karl Lauterbach, de gezondheidsexpert van de sociaaldemocratische coalitiepartner van Angela Merkel’s CDU-CSU, die stelt dat het “van het AstraZeneca vaccin [afhangt] of Duitsland het al dan niet goed zal doen” op vlak van de vaccinatiecampagne. 

AstraZeneca: 36 procent van de vaccins die de EU in mei verwacht

De AstraZeneca – vaccins maken zowat 36 procent uit van de dosissen vaccin die de EU in mei verwacht. Ook voor ons land is het belangrijk, omdat het een kwart uitmaakt van alle door België bestelde vaccins, en ook omdat het eenvoudigweg in de koelkast kan worden bewaard, en niet in de diepvries op min 70 graden, zoals met het Pfizer vaccin. 

Recent waren er productieproblemen bij de Belgische fabriek die mee AstraZeneca – vaccins produceert en specifiek verantwoordelijk is voor virale vectoren, wat er voor zorgt dat EU-lidstaten tegen einde maart geen 80 maar slechts 31 miljoen dosissen van het vaccin zouden krijgen.  Die problemen waren niet onverwacht, want reeds in juni was er twijfel of men wel genoeg geschikt personeel zou vinden om deze ongeziene operatie tot een goed einde te brengen. Men moet immers in een paar maanden klaarspelen waar men in andere omstandigheden enkele jaren tijd voor heeft. 

AstraZeneca werd hiervoor terechtgewezen door de Europese Unie, die ondertussen zelf onder vuur is gekomen voor haar aankooppolitiek van vaccins. Volgens de Europese Commissaris schond AstraZeneca het contract dat met de EU was gesloten. Ze wil dat het bedrijf voor het VK bestemde vaccins aan de EU levert.

Geen resultaatsverbintenis…

Pascal Soriot, de Franse ceo van AstraZeneca ontkent dat er sprake is van contractbreuk: “Het contract met het Verenigd Koninkrijk werd drie maanden voor het Europese contract getekend. Daardoor hadden we drie maanden extra om alle problemen in de productie op te lossen.” 

Volgens hem is er in het contract ook geen resultaatsverbintenis voor zijn bedrijf: “We verbonden ons tot niets. We zeiden alleen dat we ons uiterste best gingen doen. De reden waarom we dit zeiden, is dat Europa toen (bij de sluiting van het contract in augustus, red.) ongeveer op hetzelfde moment als het Verenigd Koninkrijk leveringen wilde krijgen, hoewel het contract drie maanden later getekend was. Daarom zeiden we: ‘Oké, we gaan ons best doen, we gaan het proberen, maar we kunnen ons contractueel niet verbinden omdat we drie maanden achterliggen op het Verenigd Koninkrijk.’” 

… enkel een inspanningsverbintenis

Het contract is niet openbaar gemaakt, maar in gelijkaardige contracten, met Curevac bijvoorbeeld, is enkel een inspanningsverbintenis voorzien. Het zou verbazing wekken als AstraZeneca zomaar openlijk zijn contractuele verbintenissen zou schenden. Verder lijkt het onwaarschijnlijk dat het bedrijf een resultaatsverbintenis zou hebben onderhandeld, gezien het feit dat al in juni duidelijk was dat de Belgische fabriek waarmee het bedrijf samenwerkt moeite zou hebben om het geplande tempo te volgen, onder meer door de moeilijkheid geschikt personeel te vinden.

Wat is er dan aan de hand? Zoekt de Europese Commissie een zondebok voor eigen falen, zoals sommigen suggereren, zeker nu nationale media harde kritiek op de EU geven? De supranationale bureaucratie stelde immers ook voor om zo snel mogelijk een register aan te leggen over het aantal vaccins tegen covid-19 dat vanuit de EU wordt uitgevoerd, een nauwelijks verhulde dreiging om de export van vaccins aan banden te leggen. Diezelfde Europese Commissie waarschuwde nochtans tot dusver steeds voor “vaccin-nationalisme” en beweerde enkele weken terug nog genoeg vaccins te hebben. 

Peter Liese, Europarlementslid voor de Duitse CDU, ging zelfs nog een stap verder, en dreigde openlijk met “het blokkeren van de uitvoer van BioNTech, het Pfizer vaccin, naar het Verenigd Koninkrijk, dat “beter twee keer nadenkt” – daarbij negerend dat AstraZeneca een privaat bedrijf is. 

België, het vaccinproducerende land bij uitstek

Alle partijen hebben er uiteraard belang bij dat dit in der minne wordt geregeld, maar als het contractueel is vastgelegd dat het VK recht heeft op vaccins die door AstraZeneca in de EU worden geproduceerd, moet dat worden gehonoreerd. Zeker voor ons land, dat zowat het vaccinproducerende land bij uitstek is, kan deze belangrijke economische sector schade oplopen door populistisch Europees vaccinprotectionisme.

In juni, kort nadat het VK een akkoord met AstraZeneca bereikte, stond het bedrijf ook dicht bij een akkoord met vier EU-lidstaten – Nederland, Duitsland, Frankrijk en Italië, die gezamenlijk onderhandelden. Op dat moment beval Angela Merkel echter, onder meer na protest van België, aan haar Minister van Volksgezondheid dat de Europese Commissie de verantwoordelijkheid voor die onderhandeling moet krijgen, en zo geschiedde. Toen duurde het echter nog tot augustus voor een akkoord werd bereikt met AstraZeneca.  

EU prioriteerde prijs boven snelheid

Volgens Politico Europe “prioritiseerde de Europese Unie de prijs van het vaccin over snelheid” en “verkreeg de EU wel [vaccins] aan de laagste prijzen ter wereld, maar aan welke kost?” 

Het is natuurlijk zo dat als alle EU-landen afzonderlijk hadden onderhandeld, er ook serieuze spanningen waren ontstaan, maar was het uiteindelijk wel zo verstandig om de Europese Commissie, een supranationale bureaucratie die maar al te vaak graag een eigen agenda volgt, verantwoordelijkheid te geven voor dit enorm belangrijke proces? Was het niet beter geweest dat de 27 lidstaten buiten de EU om een onderhandelingsteam hiervoor de opdracht gaven? De agressieve communicatie van de Europese Commissie, met een beschuldiging van contractbreuk door AstraZeneca, kan als extra argument dienen hiervoor. 

De zogenaamde “politisering” van de Europese Commissie

Dit is één van de gevolgen van de zogenaamde “politisering” van de Europese Commissie, een doelstelling die voormalig Commissievoorzitter Juncker openlijk steunde, al was de Commissie voordien natuurlijk ook wel politiek. Het probleem met een gepolitiseerde Commissie is dat zo’n instelling wel grote macht krijgt, maar tegelijk veel minder onder druk komt te staan van publieke opinie, de nationale pers en politieke backbenchers dan nationale regeringen. Er is wel een Europees Parlement, maar in de praktijk fungeert dit niet als controleorgaan op de Commissie, maar eerder als een motor die de Commissie net aanzet om nog meer geld uit te geven of nog meer macht te verwerven. 

Waar zijn de ‘dealmakers’?

Zo keurt het Europees Parlement steeds zonder morren de Europese uitgaven goed, ook al worden daarbij soms serieuze kanttekeningen geplaatst door de Europese Rekenkamer. De Europese Commissie bestaat uit niet-verkozen, benoemde ambtenaren, en is helemaal niet geschikt om grote beleidskeuzes te gaan maken. De optie nemen om voor een lage prijs eerder dan voor snelheid van levering van de vaccins te gaan, is er zo één. Technisch gezien was die keuze wel gedekt door de 27 regeringen, maar die laten de gepolitiseerde Europese Commissie nu natuurlijk maar al te graag de volle laag krijgen, wat moeilijker zou zijn geweest bij een technisch onderhandelingsteam aangesteld door de 27. De hoofdschuldigen van de politisering van de Europese Commissie zijn dus de nationale regeringen.

Laat ons nu echter vooral hopen dat de productieproblemen bij AstraZeneca snel worden verholpen en dat de vaccinatie in Europa dan voluit op gang kan komen. Bovenop de discussie over de productie komen nu Duitse twijfels over de vraag of het AstraZeneca vaccin wel helpt bij 65-plussers. Het probleem lijkt een gebrek aan data te zijn om hierover uitspraak te kunnen doen.

Meer nog dan wat in Europa gebeurt zijn de volgende weken cruciaal om te zien hoe de pandemie evolueert in vaccinatie-koploper Israel. Indien de huidige vaccins toch te weinig zouden aanslaan op de nieuwe varianten van het virussen, verwacht men daar dat de exit uit de pandemie niet in de komende maand, maar pas ten vroegste binnen een half jaar kan beginnen, gezien er dan nieuwe vaccins nodig zullen zijn.

De auteur Pieter Cleppe is verbonden aan de denktank Property Rights Alliance

@pietercleppe

Onze vaccins zitten op de Europese trein der traagheid

In Johan Daisne’s magisch-realistische roman ‘De Trein der Traagheid’ dommelt de naamloze hoofdfiguur op een warme lenteavond tijdens een treinreis in. Wanneer hij vervolgens weer ontwaakt, blijken ook al z’n medepassagiers in een diepe slaap verzonken. Zat de man op het traject tussen Brussel en Straatsburg?

De Europese portefeuille Volksgezondheid is in handen van Stella Kyriakides. Nooit van gehoord? Na zich enkele jaren verdienstelijk te hebben gemaakt in het Cypriotische parlement, leidt ze nu wat het belangrijkste EU-programma is sinds de Tweede Wereldoorlog. Maar net als 25 van de 27 huidige EU-commissarissen heeft Kyriakides geen enkele ervaring in de zakenwereld. Misschien was iets meer bewezen competentie op dat terrein toch aangewezen geweest.

EC-commissaris Volksgezondheid Stella Kyriakides (Olivier Hoslet/Pool Photo via AP)

Traagheid hier, daar en overal…

De Europese Commissie vroeg de lidstaten vorige week om het ritme van de vaccinering van de bevolking dringend te versnellen. Maar als een reeks landen amper of nog niet kan vaccineren, heeft dat enkel te maken met de traagheid die de beslissingsneming in Brussel regeert. 

Het Europese Geneesmiddelenagentschap (EMA) is het orgaan dat van alle westerse landen langst nodig heeft gehad om de vaccins van Pfizer en Moderna goed te keuren. Het vaccin van AstraZeneca is door de EMA nog steeds niet goedgekeurd. Terwijl dat in het VK al in december gebeurde. Vaccinering is nochtans een race tegen de tijd, want er staan vele duizenden mensenlevens op het spel. Zonder te spreken over de toename in mentale problemen die nu overal opduiken. Vooral bij onze jongeren.

Ook is er de bureaucratische rompslomp van quota’s en herverdelingsmechanismen, die de distributie van de vaccins in de 27 EU-landen vertraagt. Alles moet verder gebeuren tegen een zo laag mogelijke prijs, alsof dat de hoofdbekommernis is. Volgens Guntram Wolff, directeur van het Bruegel Instituut en nochtans een loyale fan van Brussel, ‘kost deze goedkope aanpak op onbegrijpelijke manier mensenlevens. Dat terwijl lockdowns honderden miljarden kosten.’

Volgens het doorgaans goed ingelichte Franse blad Le Canard Enchainé heeft de EU ook geen enkel bonussysteem voorzien voor de snellere levering van vaccins. Wat AstraZeneca ertoe zou hebben aangezet de gedeeltelijk in België geproduceerde vaccins naar het VK uit te voeren.

De foute ‘whatever it takes‘?

Hadden we dus niet beter ingezet op een ‘wathever it takes’ waar het de aankoop van vaccins betreft? Eerder dan op een ‘whatever it takes’ om zieken, werknemers en bedrijven overeind te houden. Andere landen deden dat wel, maar bij ons is kostbare tijd verloren gegaan. 2 op elke 100 EU-inwoners zijn vandaag al ingeënt tegen Covid-19. Drie keer minder dan in de VS, vijf keer minder dan in het VK en twintig keer minder dan in het hyperefficiënte Israël.

Een Israëlische vrouw krijgt het Pfizer COVID-19 vaccin toegediend in een drive-in vaccinatiecentrum in de stad Haifa. (AP Photo/Sebastian Scheiner)

Dan is er het met veel brouhaha aangekondigde Europese noodfonds van 750 miljard euro. Twee derde van de door de VS aan bedrijven beloofde hulp is al op hun rekening gestort. Maar EU-landen hebben tot eind april om hun plannen op dat vlak voor te leggen. Het geld zou dan tussen deze zomer en… eind 2025 worden overgemaakt. 

Het noodfonds: een politiek succes, maar economisch ontoereikend

Volgens Adam Tooze, de Britse historicus en directeur van het European Institute, die doceert aan de Columbia University, is de omvang van het noodfonds nu al kleiner dan de terugval in investeringen die in de EU wordt opgemeten. Ook voormalig Duits minister van Financiën Schaüble denkt dat er te lang is gepalaverd over de omvang van het fonds. Te weinig is nagedacht over waar en hoe het geld moet worden ingezet. Het noodfonds moest dienen als een politiek succes, maar is economisch gewoon ontoereikend.

Dat het Internationaal Monetair Fonds dinsdag zijn economische groeiprognoses voor de EU verlaagde, terwijl die voor de VS en Japan naar boven toe werden aangepast, moet dus niet verwonderen.

Uiteraard werken al deze landen met verschillende, vaak onvergelijkbare parameters. De EU biedt een veel robuuster sociaal vangnet dan de VS. Het Avondland werpt zich ook graag op als een voorloper in de strijd tegen de klimaatwijziging. 

Toch kan niemand zich van de gedachte ontdoen dat we bij elke crisis achterlopen op de feiten. Na de mondmaskers en de testcapaciteit, zijn het nu de vaccins. Terwijl de EU ondertussen iedereen behalve zichzelf de schuld tracht te geven voor alles wat fout loopt, stapelen de problemen zich op. De economische achterstand en het daaraan gelinkte verlies dat we oplopen omdat wij amper of niet vaccineren en de VS, het VK en andere wel, zal uiteindelijk resulteren in nog een bijkomende factuur. Die zal niet – zoals we onszelf graag wijsmaken – worden betaald door de volgende generatie belastingbetalers, maar ook door de huidige. En indien we er niet in slagen de bevolking snel en efficiënt te vaccineren, zal de buitenwereld de EU niet langer als een grootmacht beschouwen.

‘Kamala for president’

Het Amerikaanse volk heeft gesproken. Wel met gespleten tong, maar goed, uiteindelijk viel de teerling in het voordeel van Joseph Robinette Biden jr. Oef. Zover zijn we.

Het is natuurlijk geen geheim dat de president elect reeds een gezegende leeftijd heeft van ondertussen 78 winters. Hij beschrijft zichzelf dan ook graag als een ‘overgangsfiguur’, wat ons naadloos brengt bij de echte ster van deze verkiezingen: Kamala Harris.

Honderd jaar nadat vrouwen in Amerika stemrecht hebben gekregen, is Kamala Harris de eerste vrouwelijke vicepresident van de Verenigde Staten. Als kind van een Indiase moeder en een Jamaicaanse vader zal ze ook de eerste niet-blanke vrouw zijn die het ambt bekleedt.

Kamala Harris
Kamala Harris. Foto: Isopix

De keuze van de Democraten om Harris naar voren te schuiven als running mate was briljant. Plots haalde de campagne 34,2 miljoen dollar extra aan steun op. En hoewel haar eigen gooi naar het presidentschap mislukte, is Harris immens populair bij vrouwen, en vooral bij zwarte vrouwen. Uit exitpolls blijkt dat 91 procent van de zwarte vrouwen stemde voor Biden-Harris, het hoogste percentage van alle raciale groepen. En het waren die laatsten die het duo Biden-Harris onder meer via het traditionele republikeinse Georgia richting het benodigde aantal kiesmannen duwden.

De kans bestaat dus dat Kamala Harris na (of tijdens …) Bidens ambt president van de Verenigde Staten wordt. De figuur Harris mag dan op het eerste gezicht vooruitstrevend en atypisch lijken, toch symboliseert ze net dat wat Amerika echt groot maakte. Als een gekleurde vrouw met een migratieachtergrond vertegenwoordigt Harris namelijk de ware ziel van het pre-Trump-Amerika: een machtige natie gebouwd door immigranten. Ik heb tijdens het Trumpregime vaak getwijfeld aan de mentale helderheid van de Amerikanen en het was pas nadat ik vorig jaar Harris’ boek The Truths We Hold gelezen had, dat ik er vertrouwen in kreeg dat het ‘Beloofde Land’ opnieuw de weg zou vinden. En dat net zij nu mee aan die weg mag timmeren, is natuurlijk very good karma.

Feit is dat eenmaal de overwinningsroes is weggeëbd, Kamala Harris voor een loodzware taak staat: Amerika heeft gekozen voor een zwarte vrouw als vicepresident, op een moment dat 70 miljoen mensen gestemd hebben voor een zittende president die van racisme en seksisme zijn handelsmerk gemaakt heeft. Een makkelijke rit zal het dus niet worden, maar na vier lange, lange jaren wordt het alvast opnieuw een rit in de goede richting.

Famke Robberechts is editor-in-chief van Newsweek

Asbest op mijn oogleden

Nu 2020 op zijn einde loopt wordt het stilaan tijd voor eindejaarslijstjes. Daarbij zou ik graag een nieuwe categorie in het leven willen roepen, die van de ‘slechts getimede boeken’. Welk boek is op het minst gunstige moment verschenen? Als eenmansjury zou ik met unanieme beslissing de hoofdprijs aan James Hamblins Schoon toekennen. Het is een boek vol anekdotes en wetenswaardigheden over onze hedendaagse obsessie met huid en hygiëne. Daarbij komt veelvuldig aan bod waarom het zo’n probleem is dat we altijd maar smetteloos proper willen zijn. Een belangrijke onderliggende boodschap van het boek is dat we ons niet te vaak mogen wassen. En dat precies op een moment waarop virologen, infectiologen en epidemiologen ons aanraden om vaker dan ooit onze handen te wassen.

Onze hygiëne-obsessie is niet enkel nutteloos, maar zelfs kwalijk. Hamblin, docent aan de Yale School of Public Health en redacteur bij The Atlantic, was zich uiteraard zelf bewust van de ongelukkige timing van zijn boek. Hij schreef nog inderhaast een extra paragraaf aan het einde van zijn voorwoord, om aan de lezer duidelijk te maken dat hij zijn manuscript had voltooid nog voor corona de wereld overnam.

‘Asbest in schoonheidsproducten is niet verboden in de Verenigde Staten’

Misschien is het paradoxaal genoeg wel precies door die slechte timing, dat de timing van zijn boek dan weer heel goed zit en des te meer opvalt. En opvallen mag zijn boek zeker. Want hoewel het weinig nieuwe, baanbrekende inzichten bevat (dat less soms more is in hygiëne en dat de massaconsumptie van specifieke verzorgingsproducten voor elk specifiek lichaamsdeel vooral een kwestie van commerciële exploitatie en artificieel gecreëerde behoeftes is, hebben we allemaal al wel eens gehoord), bevat het boek wel een hele resem opvallende anekdotes en verhalen.  

Het meest verstandsverbijsterende was voor mij het gebruik van asbest in schoonheidsproducten. Het klinkt haast te gek voor woorden, maar in de Verenigde Staten is dat niet verboden. Zonder het te weten zit je make-up met asbest op je oogleden te smeren. Nog dit jaar zijn er verschillende onderzoeken uitgevoerd waaruit blijkt dat asbest aangetroffen is in de producten van meerdere make-upmerken. Hamblin merkt op dat er in de VS simpelweg geen bevoegde instantie bestaat om daartegen concreet te ageren. De FDA – de US Food and Drug Administration – is inzake consumentenbescherming voor cosmeticaproducten een tandeloze waakhond. Asbest in schmink. Shampoo die haaruitval bij duizenden mensen blijkt te veroorzaken. Het passeert allemaal als gevolg van te lakse wetgeving en chronisch personeelstekort bij de FDA.

Zo is het maar al te vaak: wat in Europa ondenkbaar zou zijn, kan in de VS door de beugel. Of het nu gaat over de veiligheidsnormen voor wagens, de schoonheidsindustrie of de voedselindustrie: in de VS nemen ze het niet altijd even nauw met consumentenbescherming.

We vergeten het soms, en vaak vinden we het zelfs ergerlijk, maar regulering is er niet om de dingen moeilijker, maar om ze beter te maken. Het is iets wat ons dagdagelijks leven bepaalt – we zijn immers dag in dag uit consument – en toch staan we er zelden of nooit bij stil, maar consumentenbescherming is van wezenlijk belang voor ons eigen welzijn en voor de volksgezondheid. Wie in zijn badkamerkast verzorgingsproducten uit de VS heeft staan, kijkt misschien toch maar beter het ingrediëntenlijstje even na. Zonder de nodige regulering kan er een heel lelijke kant aan schoonheidsproducten zijn. Zonder de nodige regulering kunnen gezondheidsproducten heel ongezond blijken.

Verliezen als levenskunst

Een nieuwe variant van Monopoly deed me onlangs de wenkbrauwen fronsen. In de reclame voor het gezelschapsspel klonk het dat niemand meer hoeft te verliezen. Het gaat immers om een variant waarbij de regels van het spel omgegooid worden. Verliezers worden daardoor winnaars. In de gevangenis vliegen, onwijselijk met je geld omgaan; het wordt allemaal beloond in de nieuwe creatie.

De reden waarom dit me een nogal bedenkelijke insteek lijkt, ligt niet louter in het feit dat we hier met een zekere morele inversie te maken hebben. Slechte dingen belonen; vanuit educatief en moreel oogpunt is dat niet helemaal probleemloos. Wat me eveneens tegen de borst stuit, is de manier waarop de daad van verliezen geproblematiseerd wordt.

Weg met huilbuien! Weg met de spelletjesavonden die eindigen in scheldtirades! Gedaan met spelborden die de lucht in vliegen! Weg met al dat geweeklaag over hoe oneerlijk alles is verlopen! Het zijn maar enkele manieren waarop de nieuwe Monopoly voor Slechte Verliezers aangeprezen wordt. Maar als we dat doordrijven betekent dit ook: weg met kinderen die leren tegen hun verlies te kunnen!

Gezelschapsspellen kunnen verschillende educatieve doeleinden dienen. Je leert dat geluk en toeval niet zelden een factor zijn in succes en in het leven. Je leert het gezelschap van het gezelschapsspel – het moment van samenzijn – naar waarde schatten. En ook leer je te verliezen.

Iedereen met kinderen weet dat de kunst om goed te verliezen geen aangeboren kunde is. Het is een teken van geestelijke ontwikkeling en een cruciaal deel van opgroeien om niet te stampvoeten of te schreien wanneer je verliest. Je leert ook een ander zijn succes te gunnen. En wanneer die ander dan ook nog een broer, zus, ouder of vriend is, is dat des te belangrijker. Het toppunt van kleinmenselijkheid is niet tegen je verlies kunnen.

Weinig aspecten van onze menselijke natuur zijn zo lelijk als na-ijver, afgunst en jaloezie. Dat geldt in het bijzonder ten aanzien van iemand die je dierbaar is of zou moeten zijn.

Niet per se alles te hoeven winnen, een ander zijn succesjes gunnen; het zijn belangrijke vaardigheden en componenten voor een gelukkig en geslaagd leven. Wie niet tegen zijn verlies kan, zal zich onvermijdelijk verteerd weten door ressentiment. Want verliezen hoort bij het leven, dat geldt zelfs voor mensen voor wie alles meestal voor de wind gaat. Waar je ook op je levenspad gaat, de kunst om goed te verliezen komt altijd van pas. Een topsporter of topmuzikant moet zeker competitief zijn, wanneer hij aan een wedstrijd of concours deelneemt, wanneer hij deel uitmaakt van een ploeg of ensemble. Maar hij moet vooral competitief ten aanzien van zichzelf zijn: beter dan zijn vroegere ik willen worden. Hij moet anderen ook hun moment de gloire gunnen. En ook in de politiek is kunnen verliezen belangrijk. Een politicus die niet kan verliezen, zal zich gauw geneigd voelen om op oneigenlijke manieren aan de macht te willen blijven. Het is een levensles die je leert als kind en die je als volwassene nooit mag vergeten: enkel een goede verliezer kan een echte winnaar zijn.