Verkiezingen zijn een relatief simpel gegeven. Burgers trekken naar de stembus op een vooraf aangegeven dag, kruisen de naam van hun voorkeurskandidaat op een stembiljet aan en op het einde van de rit wint de man of vrouw die de meeste stemmen haalt. Maar in de Verenigde Staten – een land dat sinds de Tweede Wereldoorlog het etiket ‘leider van de vrije wereld’ kreeg opgeplakt – zijn verkiezingen iets minder eenvoudig.
Zowel in 2000 (Al Gore) als in 2016 (Hillary Clinton) moest de kandidaat die de meeste stemmen achter zijn naam kreeg – en de zogenaamde ‘popular vote’ won – de overwinning aan zijn of haar tegenstander laten. De kans dat dit ook in november 2020 nogmaals gebeurt is groot. In de Verenigde Staten is de ‘popular vote’ namelijk irrelevant, want het is het Kiescollege of het ‘Electoral College’ dat over het presidentschap beslist. De kandidaat die de voorkeur van de meeste Amerikanen geniet, wordt dus niet noodzakelijk de president.
Dat maakt het Amerikaanse kiessysteem verschillend van alle andere democratische landen. De burger kiest namelijk niet voor de president. Hoewel hij de naam van de presidentskandidaat die zijn voorkeur geniet wel degelijk op het stembiljet aankruist, stemt hij de facto voor een groep kiesmannen wiens namen hij niet eens zou herkennen, maar die enkele weken later officieel de president zullen kiezen.
Kiescollege moest ‘een gevaarlijke keuze’ voorkomen
Het Kiescollege vindt zijn oorsprong in een compromis waarbij men vermijden wilde dat enkel congresleden of gouverneurs van de verschillende Amerikaanse staten de president zouden kiezen, omdat dit corruptie en vriendjespolitiek in de hand zou werken. Ook een rechtstreekse verkiezing wilde men vermijden, omdat burgers onvermijdelijk lokale kandidaten zouden aanduiden, wat staten met veel burgers (bv. Californië) een onoverkomelijk voordeel zou geven tegenover dunbevolkte staten (bv. Delaware). Verder was men bang dat burgers ongeïnformeerde keuzes zouden maken, waardoor men de voorkeur gaf aan ‘een buffer van wijzen’ die ‘een gevaarlijke keuze’ zouden verhinderen.
Om dat te realiseren werd een systeem bedacht waarbij elke staat een aantal kiesmannen toegewezen kreeg. Die zouden dan stemmen in naam van alle burgers in hun staat. Om kleinere staten niet te benadelen kreeg men een kiesman toegewezen voor elke senator die de staat telt (alle staten hebben er twee) en een kiesman voor elk congreslid. Dat maakt dat grote staten meer kiesmannen hebben dan kleinere staten. Wel werd beslist dat de behaalde stemmen niet pro rata over de kandidaten zouden worden verdeeld, maar dat alle kiesmannen zich achter de kandidaat met de meeste stemmen zouden scharen. Het zogenaamde ‘winner takes all’-principe.
Vandaag zijn er 538 kiesmannen verdeeld over de 50 Amerikaanse staten en het District of Columbia (Washington DC). De kandidaat die 270 kiesmannen achter zich krijgt wordt dus de president, ongeacht of hij de meeste stemmen achter zich kreeg in de ‘popular vote’. Dat geldt alleen niet voor de staten Maine en Nebraska, want daar worden de kiesmannen onderverdeeld en is er per district een kiesman te winnen. Het belang van beide staten is met respectievelijk 4 en 5 kiesmannen marginaal.
Systeem zorgt voor verrassende, maar niet minder brutale wendingen
Al Gore moest in 2000 het presidentschap aan George W. Bush laten na tussenkomst van het Hooggerechtshof. Dat het uiteindelijk een rechtbank was die over winst en verlies besliste, is niet courant. Toch zorgt het Amerikaanse systeem vaak voor verrassende, maar daarom niet minder brutale wendingen.
- In 1984 haalde Ronald Reagan het met 58,8 procent van de stemmen duidelijk van Walter Mondale, die met 40,6 procent van de stemmen genoegen moest nemen. Een 60/40 score als het ware. Maar in het Kiescollege kreeg Reagan 525 kiesmannen achter zich, tegen 13 voor Mondale. Een 97/3 afstraffing.
- In 1992 won Ross Perot als onafhankelijke kandidaat 18,9 procent van de ‘popular vote’, maar omdat hij in geen enkele staat als winnaar uit de bus kwam haalde hij in het Kiescollege zero stemmen.
- In 2016 haalde Hillary Clinton 48,2 procent van de stemmen, terwijl Trump 46,1 procent van de kiezers achter zich kreeg. Maar in het kiescollege was haar overwinning waardeloos, want Trump kreeg 57,3% van de kiesmannen achter zich, tegen slechts 42,7 procent voor Clinton. Een winst van 2,11 procent in de ‘popular vote’ werd zo omgebogen in een verlies van 11,2 procent in het Kiescollege.
Een dubieus systeem dat niet kan worden veranderd?
Dat zulk gecompliceerd systeem op termijn problemen zou kennen was te verwachten. Een aantal van bovenvermelde voorbeelden geven dan ook aan waarom velen het Kiescollege liever kwijt dan rijk zouden willen zijn. Maar omdat in de VS voor elke wijziging van de Grondwet een tweederde meerderheid nodig is en kleine staten door het systeem bevoordeeld worden is elke poging tot verandering kansloos. Zo hebben 40 van de 50 Amerikaanse staten minder inwoners dan de agglomeratie Los Angeles, terwijl ruim 38 van die 40 zulke wijziging zouden moeten steunen. Meer dan 700 voorstellen in die zin zijn in het verleden ingediend, maar geen enkel heeft ooit een serieuze kans gemaakt. Kalkoenen stemmen namelijk nooit voor Kerstmis.
Eén overwinning op acht kan volstaan om één president op twee te leveren
Het Kiescollege zorgt voor een steeds grotere scheeftrekking van de wil van het volk. Bij de laatste 7 verkiezingen slaagde maar één Republikein er in de ‘popular vote’ te winnen. Dat was George W. Bush in 2004. Zowel in 1992, 1996, 2000, 2008, 2012 en 2016 trok de Republikeinse kandidaat op dat vlak aan het kortste eind. Maar dankzij het Kiescollege leverden ze wel drie keer de president (2000, 2004 en 2016). De kans dat Donald Trump dit jaar de ‘popular vote’ wint grenst aan zero, maar dat hij – net als vier jaar geleden – het Kiescollege wint, is zeker niet onmogelijk. Als hij daarin slaagt zullen Republikeinen de voorbije 28 jaar slechts 1 keer op 8 de verkiezingen hebben gewonnen, maar in die tijdsspanne wel 1 op elke 2 presidenten hebben geleverd. Een stilaan onhoudbaar gegeven, zeggen vele Amerikanen.
Wat ons bij de verkiezingen van 2020 brengt en de manier waarop peilingen opnieuw een waardeloze indicator dreigen te vormen. De peilingen deden in 2016 een redelijk correcte voorspelling. Op basis van het aantal uitgebrachte stemmen won Clinton wel degelijk de verkiezingen, zoals dat in de peilingen was voorspeld. Maar wat betreft de hoofdprijs van het presidentschap – winst in het Kiescollege – zaten ze er grandioos naast. Een fout die ook nu weer tot in den treure dreigt te worden herhaald.
‘Popular vote’ is irrelevant
Thomas Baekdal, de auteur van de media-nieuwsbrief Baekdal Plus zette de beschikbare gegevens en het eindresultaat om in een duidelijke grafiek, die we hieronder met zijn toestemming reproduceren.
Hij verzamelde de gegevens van alle nationale peilingen in de aanloop naar de verkiezingen van 2016. De zwarte (Clinton) en rode (Trump) lijnen geven de voorspelde resultaten voor beide kandidaten aan. De lichtgrijze lijn onderaan geeft het verschil in stemmen tussen beide weer. Maar uiteindelijk is slechts een gegeven van belang en die heeft Baekdal rechts onder de kolom ‘Election Result’ gezet. Nogmaals: Clinton zag haar winst van 2,11 procent in de ‘popular vote’ omgebogen in een verlies van 11,2 procent in het Kiescollege.
De hoera-stemming die momenteel onder Amerikaanse Democraten, de ‘Never Trump’-ers en de ‘Republicans for Biden’ heerst, zou hen straks dus opnieuw zuur kunnen opbreken.
Kansen op een Trumpzege in het Kiescollege blijven intact
Volgens Nate Silver, de oprichter van de verkiezingswebsite Five Thirty Eight, geven de laatste peilingen aan dat Trump niet heeft kunnen profiteren van de traditionele ‘convention bump’, die kandidaten na hun conventie omhoog stuwt. Silver maakte in 2012 naam en faam toen hij de correcte uitslag voorspelde in alle 50 staten, maar zat er in 2016 ook naast. Volgens Silver heeft Trump zijn achterstand op Biden na de Republikeinse conventie maar met één procent gereduceerd. Traditioneel kunnen kandidaten rekenen op een opstoot van 3 à 4 procent.
Toch blijft Trump uitzicht hebben op een overwinning in het Kiescollege indien Biden er niet in slaagt de ‘popular vote’ met een ruim verschil te winnen. Silver postte recent op Twitter zijn inschatting van Bidens kansen, mits het winnen van de ‘popular vote’. Daaruit blijkt dat zelfs indien Biden 2 tot 3 procent meer stemmen dan Trump haalt, hij niet eens 50 procent kans maakt om het Kiescollege te winnen. Zelfs een voorsprong van 5 procent in het aantal stemmen zou Biden de overwinning niet garanderen. Boven dat percentage staat Trump wel voor een haast onmogelijke taak.
Elke bijkomende stem in een blauwe staat is een verloren stem
In zijn podcast legt Silver uit dat Biden een grote voorsprong heeft uitgebouwd in staten die traditioneel al voor de Democraten stemmen. Elke bijkomende stem die hij daar haalt is de facto waardeloos, omdat de kandidaat die er de meeste stemmen krijgt sowieso alle kiesmannen toegewezen krijgt, ongeacht of je er 50,1 procent of 99 procent van de stemmen behaalt.
Geconcludeerd mag dus worden dat het vergelijken van nationale peilingen – een dagelijkse bezigheid van de Amerikaanse media – weinig zin heeft. Het grootste gevaar voor Biden schuilt niet eens in de oneven verdeling van kiesmannen, maar in de ononderbroken projectie van al te rooskleurige voorspellingen, die kiezers uiteindelijk thuis zullen doen besluiten om thuis te blijven.
Ironisch genoeg is Silver een van de mensen die daaraan meewerkt. Want wie op FiveThirtyEight leest dat Biden in 74 van de 100 simulaties wint, kan denken dat de koers gereden is en dat het nog weinig uitmaakt of Biden die ene stem er nog bijkrijgt. Hillary Clinton weet er alles van.