Detroit, de grootste stad in de Amerikaanse staat Michigan, is vooral bekend omdat de grote drie Amerikaanse automerken er hun hoofdkwartier hebben: Ford, General Motors en Chrysler. Maar de auto-industrie verplaatste steeds meer productie naar lagelonenlanden en deze ooit bruisende stad – ook de bakermat van techno en muzieklabel Motown- werd stilaan maar zeker een spookstad.
De afgelopen 40 jaar waren één langgerekte lijdensweg van sociale en economische crisis. 1 op 3 inwoners van de stad (en 1 op elke 2 kinderen) leeft in armoede, het gemiddelde gezinsinkomen is sinds het jaar 2000 met 24% gedaald, aldus cijfers van het Amerikaanse Census Bureau voor statistieken. 82% van de inwoners zijn zwarten, 47% zijn functioneel analfabeet, schrijft Newsweek.
En daar komt nu nog een triest record bij. De middenprijs voor een huis (median price betekent dat evenveel huizen meer kosten als er huizen zijn die minder kosten dan dit meetpunt) daalde in december tot 7.500 dollar (5.550 euro).
‘Niet 75.000 dollar’, schrijft de Chicago Tribune. ‘Neen, haal een nul weg- het is zeven duizend vijfhonderd dollar, een pak minder dan de laagste prijs voor een nieuwe wagen’.
Toch is er ook goed nieuws. Detroit’s moordpercentage daalde vorig jaar met 14%. Kandidaat-burgemeester Stanley Christmas: ‘Ik wil niet sarcastisch doen, maar er is gewoon niemand meer om te vermoorden.’
Tussen 1950 en 2006 halveerde het aantal inwoners van Detroit van 1,85 miljoen tot 918.000.