Sinds 1968 kent de wereld twee mannelijke wereldrecordhouders in het verspringen. Bob Beamon die in 1968 (Mexico) 8 meter 90 ver sprong. En Mike Powell, die daar 23 jaar later in Tokio 5 centimeter aan toevoegde. In geen enkele andere discipline van atletiek houden wereldrecords zo lang stand. Hoe komt dat dan?
Die vraag stelde Slate.fr zich in 2011 ter gelegenheid van de twintigste verjaardag van Powells record af. Het webmagazine ging eerst terug in de tijd en analyseerde de omstandigheden waarin beide bovenstaande records tot stand kwamen. Ook voordien hielden de records in het verspringen overigens lang stand. Jesse Owens sprong in 1935 al 8 meter 13 ver. Sindsdien (84 jaar later!) hebben slechts vier atleten het wereldrecord achter hun naam kunnen zetten: de Amerikaan Ralph Boston, de Sovjet-Rus Igor Ter-Ovanessian en dus ook de Amerikanen Bob Beamon en Mike Powell.
Bob Beamon, Olympische Spelen 1968, Mexico City – 8 meter 90
In 1968 waren de omstandigheden optimaal voor Beamon. De ligging van Mexico-stad op 2.250 meter hoogte maakte dat Beamon niet enkel zijn eigen record met 57 cm overtrof, hij verpulverde ook het bestaande record van Ter-Ovanessian met 55 centimeter. De rugwind was die dag optimaal en schurkte tegen de toegestane limiet van 2 meter per seconde aan.
Het was een opmerkelijk moment in de geschiedenis van de Olympische Spelen. Op hetzelfde moment als de recordsprong van Beamon liep de Amerikaan Lee Evans een record op de 400 meter. Dat zou eveneens 20 jaar lang standhouden.
Ook de vochtigheidsgraad zou beide atleten geholpen hebben, want slechts enkele minuten na dit exploot barstte boven de Mexicaanse hoofdstad een geweldig onweer los.
Mike Powell, Wereldkampioenschappen 1991, Tokio – 8 meter 95
Powells leermeester Carl Lewis was in het verspringen 65 wedstrijden en 10 jaar lang ongeslagen toen hij zich in de Japanse hoofdstad opmaakte voor wat zijn derde wereldtitel op rij zou worden. Zijn beste sprong tot dan toe had Lewis in 1983 in Indianapolis gemaakt, waar hij 8 meter 79 ver sprong.
Maar na een eerste recordsprong van 8 meter 91 te hebben gemaakt (die hem werd geweigerd vanwege een rugwind van 2,9 meter per seconde), sprong Lewis’ poulain Powell bij zijn vijfde en laatste sprong liefst 8 meter 95 (met een rugwind van 0,3 meter per seconde). In zijn twee volgende beurten raakte Lewis ondanks uitzonderlijke sprongen niet verder dan 8 meter 87 (een persoonlijk record) en 8 meter 84.
Even werd gedacht dat Usain Bolt de grote kandidaat was om het record te breken, als die zich meer zou gaan toeleggen op het verspringen. Maar Bolt is altijd een echt sprintwonder gebleven, zodat we in 2019 nog altijd wachten op een atleet die het record van de tabellen veegt.
Uniek record in het verspringen
Toen Powell zijn recordsprong lukte, liep hij bij zijn aanloop 10,9 meter per seconde (tegen 11,2 meter voor Lewis). Zijn hoek bij het afstoten was 33 graden. Snelheid alleen is niet genoeg om het record te breken, ook lengte is cruciaal. Daarom was Bolt de ideale kandidaat om Powell en Lewis van de troon te stoten.
Overigens houdt het record bij de vrouwen ook al heel lang stand. Galina Chistyakova sprong in 1988 het wereldrecord: 7 meter 52. Datzelfde jaar vestigde Jackie Joyner-Kersee in Seoel het olympisch record van 7 meter 40. En zo wachten we ook hier al 31 jaar op een nieuw record. Wie ooit beter doet in het verspringen maakt veel kans om weer erg lang recordhouder te zijn.