Specialisatie op jonge leeftijd levert sporters geen enkel voordeel op

Sommige ouders en coaches gaan ervan uit dat een vroege concentratie op één sporttak kinderen een grotere kans zal bieden om een professionele sportcarrière uit te bouwen, maar die theorieën kunnen niet door de praktijk worden bevestigd. Dat is de conclusie van een onderzoek van wetenschappers aan de University of California bij nagenoeg vierhonderd atleten uit een twintigtal sporttakken. Vastgesteld werd dat de meest succesrijke atleten op jongere leeftijd sport op dezelfde manier benaderden als de gemiddelde schoolpopulatie.

Ook topatleten hebben volgens de onderzoekers tijdens hun jeugd verschillende sporten uitgeprobeerd, tot ze zich tijdens hun tienerjaren op één discipline gingen toespitsen.

“Er is geen enkel bewijs dat atleten hun carrière op een jonge leeftijd lanceren,” zegt onderzoeksleider John DiFiori, professor sportgeneeskunde aan de University of Californië. “De meeste topatleten blijken op een leeftijd tussen zes en tien jaar een bredere waaier sporten beoefend te hebben. Op die manier leren kinderen verschillende vaardigheden en krijgen ze de kans om te ontdekken welke sport hen echt ligt.”

“Vaak wordt beweerd dat kinderen zich vroeg op één sport dienen te focussen om succes te kunnen ambiëren, maar daarbij baseert men zich teveel op beroemde voorbeelden zoals Tiger Woods of Andre Agassi. Wetenschappelijk onderzoek schetst echter een totaal ander beeld.”

DiFiori kwam tot de vaststelling dat amateurs en topatleten rond dezelfde leeftijd met georganiseerde sporten beginnen. “Meestal start die sportactiviteit voor het tiende levensjaar en ook topatleten blijken zelden voor hun zesde levensjaar echt sport te beoefenen,” voert de onderzoeker aan.

“Bovendien kon er geen enkele aanwijzing worden gevonden dat topatleten zich al op vroege leeftijd in bepaalde sporttakken specialiseren. Meestal wordt die keuze op de middelbare school gemaakt. Wel blijkt de familiale geschiedenis een belangrijke impact te hebben. Bij topatleten blijkt de kans groter te zijn dat ook de ouders of broers of zusters op een hoger sportniveau hebben gepresteerd.”

Bij de topatleten bleek 43 procent een ouder te hebben die op een hoger sportniveau actief is geweest. Bij de gemiddelde populatie daalt dat cijfer tot 8 procent. Bovendien bleek 28 procent van de topsporters een broer of een zuster te hebben die een hoger sportniveau heeft bereikt, tegenover 5 procent in de controlegroep.

“Dit betekent echter niet noodzakelijk dat sportaanleg genetisch is bepaald,” waarschuwt DiFiori. “Men moet immers aannemen dat kinderen van topsporters in hun onmiddellijke omgeving ook meer ondersteuning en aanmoediging zullen ontvangen. Maar ook die ondersteuning zal weinig opleveren zonder inzet en training.”

“Ook bij sport voor jongeren wordt veel te vaak de nadruk gelegd op competitie en overwinningen,” voert professor DiFiori aan. “De activiteit zou bij jongeren daarentegen vooral moeten gericht zijn op het aanleren van vaardigheden, die bovendien naar verschillende sporttakken kunnen worden meegenomen.”

“Deze vaardigheden zullen de kinderen uiteindelijk helpen om een beter atleet te worden. Het beoefenen van een bredere waaier activiteiten biedt aan kinderen de mogelijkheid om vaardigheden en fysieke mogelijkheden te ontwikkelen die op langere termijn een meerwaarde zullen blijken te zijn.”

Neeru Jayanthi, professor sportgeneeskunde aan de Loyola University, waarschuwt dat een vroege specialisatie mogelijk contraproductief kan zijn. Eigen onderzoek heeft volgens de wetenschapper uitgewezen dat intensief trainen in één enkele sportdiscipline tot een grotere blessure-gevoeligheid leidt dan bij generatiegenoten die voor een gevarieerde activiteit hebben gekozen.

“Er moet dan ook meer ruimte worden geboden aan vrij spel, dat in praktijk een bescherming blijkt te bieden tegen blessures,” waarschuwt Jayanthi. “Bovendien zal die specialisatie geen compensatie kunnen bieden voor een tekort aan atletisch talent. In die omstandigheden moet zelfs rekening gehouden worden met een burnout.” (mah)

Meer