De Russen maken in Oekraïne gebruik van een nieuwe tactiek om de Oekraïense opmars te stoppen. Een nieuwe tactiek die de afgelopen 2000 jaar al deel uitmaakte van de oorlogsvoering, maar door de Tsjetsjenen enkele jaren geleden in een nieuw jasje werd gestopt.
Elke dag verspreidt het Britse ministerie van Defensie een zogenaamde ‘Defence Intelligence Update’ over de oorlog in Oekraïne. In de dagelijkse update van 13 juli schrijft het over de Russische inzet van VBIED’s, of vehicle-borne Improvised Explosive Devices.
Op de hoogte blijven van het laatste nieuws over Defensie, spionage of de oorlog in Oekraïne? Defensiejournalist Kasper Goossens stuurt ze wekelijks recht naar jouw mailbox. Interesse? Schrijf je via deze link in!
Wat?
VBIED’s zijn voertuigen, in dit geval pantservoertuigen, die tsjokvol explosief materiaal worden gestoken. Daarmee rijdt een groepje soldaten recht op de vijandige linies af. Eens op koers, springen de soldaten uit het voertuig, dat dan onbemand verderrijdt.
“De meeste Russische VBIED’s ontploften vrijwel zeker nog voor ze hun doel bereikten, door een combinatie van anti-tankmijnen en directe beschietingen, waardoor het nut hiervan in vraag kan worden gesteld. Deze VBIED’s veroorzaken wel grote explosies, die meer dan waarschijnlijk een psychologisch effect hebben op de verdedigende troepen”, zo staat te lezen in het rapport van de Britten.
En opvallend: de meeste van dit soort aanvallen vonden in juni plaats rond het stadje Marjinka, iets ten westen van Donetsk. Rond die tijd arriveerde daar een legereenheid, bestaande uit Tsjetsjenen. Geen toeval, oordeelt het Britse ministerie van Defensie: “De Tsjetsjenen hebben een verleden met het gebruik van geïmproviseerde explosieven, in de Tsjetsjeense oorlogen. Tsjetsjenen die voor Oekraïne vechten hebben ook gelijkaardige VBIED’s gemaakt in januari”.
Een lesje geschiedenis
VBIED’s zijn echter niet uitgevonden door de Tsjetsjenen. Ze gaan al eeuwen mee, dan wel in een andere vorm.
De eerste verslagen over het gebruik van dergelijke tactieken dateren van 332 voor Christus. Een Macedonische koning, genaamd Alexander De Grote, besliste om de Fenicische kuststad Tyre te omsingelen. De stad, gelegen in het huidige Libanon, lag op een eiland, en had grote stenen muren die op de kust stonden; een oversteek en landing was dus, zeker gezien de aanwezigheid van schiettuigen op de muur en de Fenicische vloot rond het eiland, geen optie.
Daarop besloot Alexander De Grote een pier te bouwen, die het vasteland moest verbinden met het eiland. Via die pier konden stormrammen en belegeringstorens tot aan de stadswallen rijden. Op de dijk bouwden de Macedoniërs twee 50 meter hoge torens, die met katapulten en ballista’s de bouw van de pier moesten beschermen. Alleen; dat was buiten de vindingrijke Feniciërs gerekend.
Die flansten een brander in elkaar, een schip dat veel lijkt op wat men vandaag VBIED’s noemt. Een oud paardentransportschip werd volgestouwd met droge takken, pek, zwavel en andere brandbare zaken. In de masten hingen grote oliepotten, de achtersteven van het schip werd verzwaard, waardoor de boeg uit het water kwam.
De Feniciërs voeren met het schip recht op de dijk af. De matrozen sprongen overboord, de masten brandden door en de oliepotten vielen op het brandbare schip. Dat knalde op de dijk, en veroorzaakte een fikse brand. Alle belegeringstuigen werden vernietigd, Alexander begon weer vanaf het begin. Met behulp van schepen, gestuurd door bondgenoten en vazallen, slaagde hij er uiteindelijk wel in de stad Tyre te veroveren.
Buiten Europa
De Fenicische tactiek zou in de eeuwen nadien nog regelmatig worden gebruikt, en niet enkel in Europa. De Chinese krijgsheer Cao Cao was in 208 op doortocht China. Hij was door marionettenkeizer Xian aangesteld tot gouverneur, en kreeg de opdracht het Chinese rijk terug te herenigen. Na het noorden te hebben verenigd, trok Cao Cao zuidwaarts, om de strijd aan te gaan met de krijgsheren Sun Quan, Lui Bei en Liu Qi.
Cao Cao’s leger, dat vooral bestond uit ruiters en voetvolk was serieus toegetakeld van de lange marsen. Ziek, uitgeput en gedemoraliseerd overnachtten ze op hun transportschepen op de Gele Rivier. Om de deining van het water tegen te gaan, beval Cao Cao om de schepen aan elkaar vast te ketenen. Daarop besliste Huang Gai, een commandant in het leger van Sun Quan, om de tactiek van Alexander De Grote toe te passen.
Hij stuurde Cao Cao een brief, waarin hij bekend maakte dat een deel van het leger deserteerde, en zich bij zijn leger wou aansluiten. Hierop vertrokken enkele schepen richting het ponton waar Cao Cao’s mannen sliepen. Wat die niet wist, was dat Huang Gai de schepen had volgestopt met brandbaar spul. De matrozen staken de schepen in brand en vluchtten weg met kleine sloepen. De branders veroorzaakten een forse brand op het ponton van Cao Cao, en duizenden soldaten stierven die dag.
Ook de Spaanse Armada van Filips II kreeg te maken met branders. Al jaren plande de koning, samen met enkele van zijn adviseurs, waaronder Don Alvaro de Bazan, de markies van Santa Cruz, om Engeland binnen te vallen. Alexander Farnese, de hertog van Parma, wierp al in 1583 op dat hij, met 30.000 soldaten, erin zou slagen het Kanaal over te steken en Engeland te veroveren. Zijn voorstel werd weggelachen.
Vijf jaar later kwam de markies van Santa Cruz met een veel beter plan. Of eerder, exact hetzelfde, maar door zijn positie luisterde de koning wel. De markies zou zelf de Armada leiden, de Spaanse vloot die over de hele wereld werd gevreesd, en de hertog van Parma wachtte met 30.000 soldaten op de kust van Gravelines, een gemeente tussen Duinkerke en Calais. Uiteindelijk stierf Santa Cruz enkele maanden voor de operatie, en kreeg de relatief onervaren. Don Alonso Perez de Guzman, de hertog van Medina Sidonia, de leiding
De Armada voer vanuit Lissabon, en had heel de reis richting het Kanaal last van twee irritante, Engelse muggen: Lord Charles Howard of Effingham, de opperbevelhebber van de Britse marine, en Francis Drake, die na een succesvolle carrière als ontdekkingsreiziger (waarbij hij de wereld rondvoer) en kaper de vice-admiraal werd van Howard.
Onderweg werd al snel duidelijk dat vechten op zee, hoewel de Spanjaarden numeriek fors in de meerderheid waren, niets was voor de Armada. De schepen waren log en zwaar, kanonnen herladen aan boord was bijna onmogelijk, en door de aanwezigheid van een kapitein én legerofficier werd tweedracht veroorzaakt aan boord. Daar bovenop deden ze beroep op legerartilleristen; die de factoren “zee” en “deining” dus niet leerden in hun opleiding.
Dan waren er nog de Engelsen, die als kwelduivels op de schouders van de Spanjaarden zaten. Met hun veel snellere, wendbare schepen slaagden ze erin de Spaanse vloot al forse schade toe te brengen, nog voor die het Kanaal binnenvoer. Op 6 augustus 1588 ging de Armada voor anker bij Calais, de Engelsen waren al enkele dagen niet te bespeuren.
Maar ’s nachts gebeurde het ondenkbare: acht vuurschepen koersten af op de Armada, dat de trossen loskapte en het hazenpad koos. De schepen vluchtten, verspreid over de ondiepe wateren voor de Vlaamse kust, en werden fors toegetakeld door de Engelsen. In totaal zou de Armada in de hele Engeland-campagne 44 schepen verliezen, en ontmoetten 11.000 tot 20.000 soldaten de watergoden. De hertog van Parma bleef met zijn leger op het vasteland staan; zijn vloot van overzetboten kende er plots 44 minder.