Na Amerikaans debacle in Afghanistan: Komt er een gemeenschappelijke Europese interventiemacht van 5.000 soldaten?

Door de Kaboelcrisis wil de Europese Unie niet langer afhankelijk zijn van een Amerikaanse agenda voor zijn militaire activiteiten. Het idee van een gezamenlijke interventiemacht staat weer op de agenda. Het statenverband zou over de middelen beschikken, maar het institutionele proces zou moeilijker op poten te zetten zijn.

De evacuaties van de luchthaven van Kaboel hebben aangetoond wat toch al een publiek geheim was: in geval van een grootschalige militaire operatie kan het Westen niets uitrichten zonder Amerikaanse hulp. En bovenal moeten zij de agenda van Uncle Sam volgen: terwijl veel Europese staatshoofden pleitten voor handhaving van de luchtbrug, hield Joe Biden vast aan zijn doelstelling van een totale evacuatie op 31 augustus. Deze afhankelijkheid van de Amerikaanse militaire macht heeft er na de ramp in Kaboel toe geleid dat het idee van een snelle interventiemacht van de Europese Unie opnieuw ter sprake is gekomen.

Een oud idee

Het concept is niet nieuw: reeds in 1950 overwoog Frankrijk een gemeenschappelijke militaire macht op te richten voor de zes stichtende leden van de jonge Unie. Dat wil zeggen, Frankrijk, maar ook België, Italië, het Groothertogdom Luxemburg, Nederland en West-Duitsland.

Dit was een manier om zich tegen een Sovjet-invasie te beschermen zonder afhankelijk te zijn van de goede wil van de NAVO, maar ook om de Duitse herbewapening in de hand te houden, op een moment dat het stof van de Tweede Wereldoorlog nog maar nauwelijks was neergedaald.

In 1952 werd een verdrag tot oprichting van de Europese Defensiegemeenschap ondertekend, maar geen van de betrokken landen heeft het geratificeerd. En hoewel het idee verschillende malen is geopperd, is het gemeenschappelijk Europees leger er nooit gekomen. Elke lidstaat verdedigt zich alleen, maar schuilt onder het regenscherm van de NAVO.

Doel: 5.000 soldaten ter plaatse

Voor Josep Borrell, Hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, moet Afghanistan dienen als aanleiding om dit idee opnieuw te bezien: “Alle EU-landen die in Afghanistan aanwezig zijn, hebben zich de afgelopen weken rond de luchthaven van Kaboel gemobiliseerd. Zij hebben met elkaar samengewerkt en de vervoerscapaciteit gedeeld. Maar als Europeanen konden we geen 6.000 troepen sturen om het gebied te beveiligen. De VS zou dat kunnen. De EU moet kunnen ingrijpen om onze belangen te beschermen wanneer de Amerikanen er niet bij betrokken willen worden”, klinkt het.

Volgens Borrell is het tijd om een interventiemacht van 5.000 man op te richten voor een dergelijke crisis. Hij sluit zich aan bij 14 EU-landen die in mei jongstleden een resolutie in die zin hebben ondertekend. In deze resolutie wordt gepleit voor de oprichting van een snelle interventiemacht van 5.000 soldaten, met eigen voertuigen en de middelen om op verzoek van de Verenigde Naties snel naar een operatiegebied te worden gezonden. Of NAVO, maar dan op gelijke voet met de Amerikanen.

Eerder gunstig advies

Op papier is er niets onoverkomelijks gebeurd: het continent heeft geen gebrek aan talrijke en goed uitgeruste nationale legers, in Frankrijk of Duitsland bijvoorbeeld, en zij zijn soms al gewoon om samen te werken, zoals die van de Benelux.

Maar het is op het niveau van de besluitvorming dat de taak moeilijker zou zijn, aangezien elke EU-lidstaat zijn eigen besluitvormingsprocessen heeft, vooral voor een onderwerp dat zo gevoelig ligt als militaire interventie. Er zou overeenstemming moeten worden bereikt over gemeenschappelijke inzetregels, maar ook over gemeenschappelijke strategieën voor de onderdelen van elk land, met het risico dat er in de hoofdkwartieren een operationele en veeltalige kakofonie ontstaat.

De Europese publieke opinie blijft vrij positief staan tegenover het concept: in 2018 zei 68 procent van de ondervraagde EU-burgers voorstander te zijn van een grotere betrokkenheid van de EU bij de gemeenschappelijke defensie en veiligheid. Er zijn grote verschillen: slechts 50 procent in Denemarken bijvoorbeeld, maar 92 procent in Cyprus. België zat bijna op het gemiddelde met 67 procent.

(lb)

Lees ook:

Meer