Moet sport talent ontwikkelen of karakter?

Beiden hebben honderden overwinningen op hun naam staan, tientallen toernooien gewonnen en waren maandenlang de nummer één in de sport. Andre Agassi en Roger Federer schopten het tot de absolute top van het tennis. Maar de weg naar die top kon voor de twee niet uiteenlopender geweest zijn. Het gevolg is dat Agassi, helemaal verbitterd, stopte op z’n 36ste en Federer, nu 38, nog steeds aan de top staat. Het verschil? ‘Early specialization’.

Emanoul Aghassian, die bij zijn aankomst in de VS zijn Iraanse naam veranderde in Emmanuel ‘Mike’ Agassi, was erop gebrand om van zijn kinderen sterren te maken. De eerste drie (die hij later wat oneerbiedig zijn ‘proefkonijnen’ noemde) kraakten onder de druk, maar zoonlief Andre was anders. Hij verteerde de meer dan 2.500 tennisballen die dagelijks met snelheden tot 170 kilometer per uur naar zijn hoofd afgevuurd werden en legde daar, in hun zelfgemaakte tennisveld in de achtertuin, de basis voor wat een van de meest verwoestende slagen in het tennis zou worden.

Maar de harde aanpak van zijn vader was nog niets vergeleken met het Florida Tennis Camp, dat Agassi zelf omschreef als ‘niets meer dan een gevangenis’. ‘De voortdurende druk, de moorddadige competitiedrang, het totale gebrek aan toezicht van volwassenen,’ zo stelde hij later in zijn autobiografie Open, ‘het veranderde ons gestaag in beesten.’ Agassi werd al vanaf zijn zevende als een citroen uitgeknepen. Elk druppeltje talent zou benut worden. En dat zorgde er na verloop van tijd voor dat Agassi de sport waar hij zo goed in was, begon te haten. In 2006 nam hij, in een bijzonder emotioneel moment op de US Open, afscheid, helemaal verbitterd.

Vader Agassi was erop gebrand om van zijn zoon Andre een ster te maken.

Gigantische misvatting

Stel: je kind doet aan sport en lijkt er toch wat aanleg voor te hebben. Wat doe je? Zet je, Agassigewijs, vol in op dat talent of laat je het vrij om zelf te kiezen en eventueel zelfs andere dingen te proberen? Als je echt de top wilt bereiken, lijkt het wel of je niet anders kunt dan die eerste weg in te slaan. De achterstand die je kind oploopt op anderen die wél specialiseren, haalt hij nooit meer in, toch? Fout, zo stelt Jean Côté, professor en doctor in de sportpsychologie, directeur van de School of Kinesiology and Health Studies van de Queen’s University in Kingston, Canada, en een van de leidende stemmen als het over talentontwikkeling in jeugdsport gaat. Volgens hem is dat een gigantische misvatting: ‘Je bouwt helemaal geen voordeel op. Oké, je zult de beste zijn op je twaalfde. Maar het probleem is dat de beste op twaalfjarige leeftijd niet de beste op vijfentwintigjarige leeftijd is. Dus je hebt heel vroeg een voordeel, maar dat voordeel blijft niet duren’, is Côté duidelijk. ‘Daar bestaan een hele hoop data over. We hebben een studie gedaan in Portugal, waar we keken naar de kinderen die het best waren op hun zestiende en achttiende. Maar dat waren niet degenen die het later tot in het nationale team schopten. Die transfer van de junioren naar het A-team was heel, heel laag.’

Hoe wij aan sport doen, is ontworpen op basis van minder dan één procent van de mensen. Welke politicus zou zo ooit zijn beleid maken?

Maar wat dan met die wonderkinderen over wie we zo vaak horen? ‘Degenen die het wel maken, zullen gevierd worden, en daar zul je in de kranten over kunnen lezen’, meent Côté, die duidelijk niet graag over individuele cases spreekt. Maar die zogenaamde ‘wonderkinderen’ zijn eerder de uitzonderingen die de regel bevestigen. ‘Het is heel, heel random, het is niet iets systematisch.’

Hoe komt dat dan? Op twaalfjarige leeftijd ben je de beste om een heel andere reden dan op vijfentwintigjarige leeftijd, verklaart hij. ‘Je kunt als voetballer goed met de voeten zijn op je twaalfde. Maar wat het verschil zal maken op je vijfentwintigste, zijn niet je skills maar hoe je beslissingen neemt en waar je op het veld naartoe gaat. We hebben studies gedaan in Australië, in het basketbal en netbal, en wat we daar zagen was dat de elitespelers heel slecht waren … Nu ja, uiteraard niet héél slecht. (lacht) Maar ze waren duidelijk niet de besten in schieten of passen.

Ze wisten echter wél heel goed waar ze moesten lopen op het plein. Dus de skill van snel de juiste beslissingen nemen, was doorslaggevend in die sporten.’

Een jonge Roger Federer. Foto: Camera Press / Gavin Smith

Kind kiest

Heeft snel specialiseren dan nog wel nut? Côté: ‘Op het niveau van de gehele populatie, als je daar een systeem hebt dat vroeg specialiseren promoot, dan loop je het risico heel veel mensen te verliezen door blessures, drop-out, burn-out …’ En dat heeft ook zijn gevolgen voor de topsport. ‘Het vergroot het risico dat je niet die grote aantallen van jonge mensen hebt die later talentvol kunnen worden en een hoog niveau kunnen halen. Je verkleint de basis, je verkleint het aantal kinderen dat zou kunnen uitgroeien tot topatleten. Je kunt altijd wel bepaalde cases vinden waar het wel tot successen leidt, en dat is goed. Maar we moeten veel meer op het niveau van de populatie denken. Je kunt het een beetje zien zoals roken. Roken heeft een risicofactor. Je kunt me waarschijnlijk wel voorbeelden geven van mensen die heel hun leven gerookt hebben en die 95 jaar geworden zijn. Maar op een hoger niveau wordt roken uiteraard niet aangeraden, net omdat er een grotere kans is op het ontwikkelen van kanker.’

‘Kinderen moeten vooral zelf kiezen welke sport of sporten ze willen spelen.’ In het geval van Andre Agassi was die autonomie er helemaal niet. ‘Er zijn een hele hoop krachten die kinderen in een bepaalde richting of naar een bepaalde sport duwen, en dat is niet goed.’

De beste coaches zijn net die coaches die niet alleen naar het sportieve kijken, maar ook echt om de persoon geven

Dat Federer sinds hij kon lopen voortdurend een bal voor zich uit trapte, zou een voorbode blijken. Als kind amuseerde de jonge Roger zich met zowat elke sport, zeker als er een bal aan te pas kwam. Naast de balsporten basketbal, handbal, tennis en voetbal, waagde hij zich ook aan skiën, worstelen, zwemmen en zelfs skateboarden. In tegenstelling tot vele ouders die iet of wat talent bij hun kinderen spotten, lieten zijn ouders hem vrij. Meer nog dan hem in de richting van één bepaalde sport te duwen, trokken ze hem ervan weg. Afwisseling en, vooral, amusement waren de codewoorden. Toen hij in zijn tienerjaren meer en meer naar tennis neigde, weigerde zijn moeder, nochtans zelf een tennistrainster, hem onder haar hoede te nemen. Hij was te speels, zo klonk het. Ondanks zijn toch ook duidelijke competitiviteit vond hij een overstap naar een oudere, en dus ook betere groep niet aan de orde. De fun zat ’m voor hem net in de momenten ná de training: met de vrienden samen lol maken. Toen hij dan toch besloot om zich vol op het tennis te storten, hadden zijn leeftijdsgenoten al krachttrainingen ingepland, er psychologen bij gehaald en het advies van voedingsdeskundigen ingeroepen.

Maar die vermeende ‘achterstand’ maakte hij meer dan goed. De schuchtere Zwitser, die liever bij zijn vriendjes trainde dan voor een hoger niveau te gaan, wordt nu door velen beschouwd als een van de beste tennissers ooit, misschien wel dé beste. Dat Roger Federer op zijn 38ste niet alleen nog altijd op de tennisbaan staat, maar zelfs nog steeds tot de wereldtop behoort, heeft hij volgens velen te danken aan die ‘lossere’ en meer speelse start als tiener. Die vermeende ‘achterstand’ is zo een wapen geworden.

Roger Federer.

Sampling

Niet snel specialiseren wil natuurlijk niet zeggen dat je je kind in de zetel mag laten liggen. ‘Het is heel belangrijk dat kinderen bewegen op een jonge leeftijd en een interesse en een drive ontwikkelen om aan sport te doen’, meent Côté.

‘Het heeft natuurlijk allemaal te maken met de vraag: hoeveel is te veel op een jonge leeftijd? Maar kinderen moeten heel vroeg sport leren kennen. En dan bedoel ik op de leeftijd van zes, zeven of acht jaar. En ze zouden de kans moeten krijgen om verschillende dingen te proberen en te doen.’ Meteen introduceert hij de term waar hij eigenlijk al heel de tijd naar hint, en wat van Roger Federer gemaakt heeft wie hij nu is: ‘sampling’. ‘Het hele idee achter sampling, of verschillende sporten uitproberen, is heel simpel: interesse ontwikkelen in iets, in een bepaalde sport of wat dan ook. Maar voor je een interesse in iets kunt ontwikkelen, moet je verschillende dingen proberen. En om te weten of je iets leuker vindt dan iets anders, moet je ook dat andere proberen. Sampling geeft mensen de mogelijkheid om verschillende dingen te proberen en een keuze te maken; een keuze die onderbouwd is door wat ze zelf geprobeerd hebben.’

‘Het bestaat uit twee componenten,’ legt Côté uit, ‘diversificatie tussen sporten en diversificatie binnen één sport.’ Sampling is dus meer dan alleen een hoop sporten uitproberen. ‘Het gaat ook over de mogelijkheid om binnen dezelfde sport aan verschillende soorten activiteiten deel te nemen.’ Hij legt het uit aan de hand van ‘het perfecte voorbeeld’, voetbal. ‘Als je voetbal speelt, kun je dat doen in een georganiseerde competitie met een team, maar je kunt ook gewoon naar het park gaan en met je vrienden een balletje trappen. Of je kunt zaalvoetbal spelen – met een zwaardere bal en andere regels – of zelfs strandvoetbal. Het zijn allemaal vormen van één sport, die je in verschillende omgevingen speelt, met andere regels en verschillende peergroups. Als je voetbalt in het park, met je vrienden, stop je niet. En mensen zullen het je niet zeggen als je een fout maakt. Je speelt gewoon verder.’

De rol van de coach

Je kunt natuurlijk niet voor eeuwig blijven samplen als je echt ergens goed in wilt worden. Maar waar trek je de lijn, of liever wanneer? ‘Het is heel moeilijk om daar een leeftijd op te plakken’, zegt Côté. ‘Het enige wat ik kan zeggen, is dat uit onderzoek blijkt dat je het best kunt samplen voor je specialiseert, en je het best ook eerst speelt voor je traint.’

De beste op twaalfjarige leeftijd is niet de beste op vijfentwintigjarige leeftijd. Dat voordeel blijft niet duren

‘Plezier’ is een heel belangrijk, en krachtig, woord voor de professor. In tegenstelling tot meer deliberate practice pleit hij dan ook voor meer deliberate play. ‘Deliberate play wordt niet geleid door een volwassene, een coach of een ouder die je zegt wat je moet doen, die zegt dat je voetbal moet gaan spelen of moet gaan tennissen. Het hele idee achter deliberate play is de autonomie van de kinderen. Zij beslissen wat ze gaan doen, en dat is heel krachtig. Zij stellen de regels op, delen de teams in; er zijn geen volwassenen bij betrokken. Het hele doel van die activiteit is plezier maken, amusement.’ Opnieuw liggen de voordelen hier voor de hand: ‘motivatie, drive, interesse’ zijn veel hoger, geeft Côté aan. Maar er is meer. ‘We hebben niet veel bewijsmateriaal dat het ook goed is voor de vaardigheden, maar toch wel een beetje. Het beste bewijs dat we hebben, zijn retrospectieve studies bij topatleten. En die hebben ons gezegd dat ze heel veel gespeeld hebben als kind.’

De rol van coaches in dat systeem is van vitaal belang, zo stelt Côté. ‘Zij staan er middenin en zij gaan die omgevingen en die activiteiten vormgeven, dus zij zijn enorm belangrijk. Zeker in dergelijke samplingomgevingen heb je mensen nodig die hun rol goed begrijpen. Dat het niet alleen gaat over het aanleren van de sport, maar ook over kinderen betrokken krijgen en hun interesse en motivatie om te blijven sporten ontwikkelen. De beste coaches zijn net die coaches die niet alleen naar het sportieve kijken, maar ook echt om de persoon geven.’

Andre Agassi.

Eén procent

Iedereen lijkt het erover eens te zijn: samplen, en diversificatie, heeft gigantisch veel voordelen. Maar onze maatschappij, en sport in het bijzonder, is er duidelijk niet voor ontworpen. ‘De kans dat je het tot de Olympische Spelen schopt, of dat je een professionele atleet wordt, is minder dan één procent van alle kinderen die aan sport doen. We maken ons beleid dus voor slechts één procent van de mensen. Zo bouwen we onze samenleving toch niet, op basis van wat minder dan één procent van de mensen ten goede komt? Het zou toch stom zijn voor politici om dat te doen?’

‘Sport is ideaal voor kinderen om zichzelf te leren kennen, om ze vaardigheden te helpen ontwikkelen die ze in andere aspecten van hun leven kunnen gebruiken. We moeten sport misschien niet veranderen, maar we moeten er gewoon voor zorgen dat die assets echt gewaardeerd worden. En als we dat doen, als we echt meer zelf verzekerde kinderen gaan ontwikkelen, die goed met elkaar kunnen omgaan, die begrijpen dat regels belangrijk zijn, en vaardigheden ontwikkelen in hun sport die hen in staat stellen om fysiek actief te kunnen blijven gedurende hun hele leven, dan zijn we waar sport écht moet over gaan.’

Die visie hoeft voor Côté ook niet tegenstrijdig te zijn met het ontwikkelen van topatleten. ‘Zelfs als we dat zo doen, zullen we nog atleten van topniveau krijgen. Maar het is een beetje een shift. Als je nu een tienjarige hebt, en je probeert niet om hem of haar zo snel mogelijk in de nationale ploeg te krijgen, maar je zet de ontwikkeling van de persoon van je kind centraal: van de duizend die je hebt, zal één het tot topniveau schoppen, maar die 999 anderen zullen er een positieve sportervaring aan overhouden en zullen ook als volwassene blijven sporten en zich ontwikkelen als goede mensen.’

Meer premium artikelen
Meer

Ontvang de Business AM nieuwsbrieven

De wereld verandert snel en voor je het weet, hol je achter de feiten aan. Wees mee met verandering, wees mee met Business AM. Schrijf je in op onze nieuwsbrieven en houd de vinger aan de pols.