‘Politici zouden eens een vlucht met de shuttle moeten maken’
‘Elke dag nog denk ik aan mijn ruimtevlucht met de spaceshuttle.’ Het leven van burggraaf Dirk Frimout (78) werd en wordt nog altijd bepaald door de ruimtevaart. Tot op de dag van vandaag, 27 jaar nadat hij als eerste Belg de ruimte ingegaan is, praat hij er, zeker tegen jongeren, nog even enthousiast over.
Dirk Frimout volgt het ruimtevaartnieuws op de voet. Hij is nog altijd even gepassioneerd door de ruimte als toen hij in 1969 als doctoraatsstudent in het holst van de nacht naar de historische voetstappen van Armstrong en Aldrin op de maan staarde, op het tv-scherm van zijn schoon- ouders. ‘Wij hadden toen zelf geen tv, omdat ik niet afgeleid wilde worden van mijn doctoraatsthesis. Ruimtereizen waren toen nog een ver-van-mijn-bedshow. Die werden gemaakt door testpiloten. Pas later, toen de NASA besliste dat er ook wetenschappers mochten meegaan, dacht ik: aha!’
Was u van jongs af aan gebeten door ruimtevaart?
‘Toen ik vijftien jaar oud was, ging ik al op kot in Gent. Dat kwam zo: ik volgde het lager middelbaar in mijn geboortedorp Poperinge, maar er was daar geen hoger mid- delbaar. Een leraar Latijn overtuigde mijn ouders om me naar het atheneum in Gent te sturen, waar ze een internaat hadden. Maar dat werd daar na een jaar later opgedoekt. ‘Wat nu?’ vroeg mijn pa. Ik zei dat ik liever in Gent wilde blijven en dus ging ik op kot. Daar had ik een kleine kortegolfradio, waarmee ik Radio Moskou kon ontvangen. Zo hoorde ik in 1957 – ik was toen zestien – het signaal van de Spoetnik 1: drie dagen lang ‘piep-piep-piep’. Uiteindelijk zou ik de Spoetnik ook te zien krijgen: op de Expo van 1958 in Brussel. Toen was ik helemaal verkocht.’

Hoe kon u uw kandidatuur als astronaut stellen?
‘Ik studeerde in 1963 af als burgerlijk ingenieur elektronica en haalde in 1970 een doctoraat in de toegepaste fysica aan de universiteit van Gent. Daarna ging ik naar Boulder, Colorado, waar ik in 1972 een postdoctoraat behaalde in het laboratorium van atmosferische en ruimtelijke fysica. In 1977 stelde ik mijn kandidatuur om astronaut te worden. De European Space Agency (ESA) werkte toen samen met de NASA aan het spaceshuttle-programma en vanaf dan mocht de ESA ook astronauten mee op missie sturen. Ik was één van de 2500 kandidaten. Uiteindelijk bleven we nog met twaalf over. Er werden er vier geselecteerd, ik viel als vijfde en laatste af, maar ik mocht meewerken aan de opleiding van de andere vier. Van 1978 tot 1984 was ik de coördinator van de bemanning voor Spacelab 1 in de ESA. Daarna werd ik in 1985 zelf verkozen om mee de ruimte in te gaan. Er waren toen vier Belgische experimenten geselecteerd om mee de ruimte in te gaan, en dus kon ik mijn kandidatuur makkelijker stellen.’
Tijdens uw lange opleiding gebeurde in 1986 het ongeval met het ruimteveer Challenger. Waar was u toen?
‘In Huntsville, Alabama, waar de NASA een trainingscentrum heeft. Ze stopten er de trainingen om naar de lancering te kijken. Toen zagen we dat het misging. Je durft niet te denken dat er zoiets gebeurt en dus ging ik er eerst nog van uit dat het ruimteveer uit die enorme vuurbol en rookwolk zou komen en een noodlanding zou maken, maar al snel werd duidelijk dat het een catastrofe was. Iedereen was enorm aangeslagen. Er was een lerares aan boord, en die zou vanuit de ruimte lesgeven aan alle jongeren in de VS. Alle klassen keken dus live naar die lancering. Dat had op het land een enorme impact.’
Heb u er toen aan gedacht om uw training als astronaut te stoppen?
‘Een paar dagen na de ramp werd elke kandidaat-astronaut bij het diensthoofd van de opleiding geroepen. Die vroeg aan ieder afzonderlijk of we eruit wilden stappen. Maar niemand wilde stoppen. Ik overwoog het zelfs niet. Wij waren bezeten van de ruimte. Al was het heel pijnlijk, want ik kende die verongelukte astronauten natuurlijk, de ene al beter dan de andere. Het was onze taak om verder te doen. Je geeft je droom ook niet op. Tijdens zo’n training voor een missie krijg je heel veel dril. Wat als er dit gebeurt? Wat als er dat gebeurt? Maar er zijn ‘gaps’ in die procedures. Daar bevinden zich de risico’s. Maar je hebt vertrouwen in het team.’
In 1992 werd u de eerste Belgische astronaut in de ruimte. Van 24 maart tot 2 april cirkelde u als een van de zeven astronauten met de spaceshuttle Atlantis negen dagen om de aarde. Hoe was dat, en denkt u daar nog veel aan?
‘Ik denk er nog elke dag aan. Als ik naar de maan kijk, dan denk ik: daar hebben mensen zoals wij op gelopen. Tijdens mijn eigen vlucht maakten we 143 rondjes om de aarde, we vlogen 300 kilometer hoog. Daar is de zwaartekracht bijna even sterk als op aarde, maar omdat je met 7,8 kilo- meter per seconde (28.000 km per uur) rond de planeet draait, heft de centrifugale kracht de zwaartekracht op. Dan ben je gewichtloos. Omdat de aardomtrek 42.000 kilometer is, duurt het ongeveer anderhalf uurtje om een omwenteling te maken. Op 300 kilometer hoogte zie je overdag de kustlijnen. Je oriënteert je op de grote rivieren, op die manier kun je de steden vinden. Aan boord hangt ook een wereldkaart, dat helpt.’
Wat leverde het mooiste zicht op?
‘Door het venster naar de aarde kijken. ’s Nachts wordt het aardoppervlak een soort van lichtkaart. En dan zie je de sterren en de aarde samen. Dat is prachtig.’
Wat waren de spannendste momenten?
‘De lancering! Je verlangt ernaar. Na 8,5 minuten vallen de motoren van de stuurraketten in een fractie van een seconde uit en plots ben je dan gewichtloos. Je eerste reactie is dan om je gordels los te maken en naar het venster te zweven om naar de aarde te kijken. Dat is voor iedereen een euforisch moment. De terugkeer naar de aarde is natuurlijk ook spannend. Je doet je ruimtepak dan opnieuw aan. Eenmaal de afdaling ingezet blijf je nog tot 120 kilometer boven de aarde gewichtloos, dan krijg je tot 2,5 G te verwerken. Bij het vertrek is dat 3 G, maar die druk krijg je dan op je borst en dat is beter te verwerken. Bij de terugkeer word je naar beneden gedrukt. Dat kun je niet simuleren op aarde. Het is minder aangenaam. Als je landt, en je bent negen dagen gewichtloos geweest, dan heb je moeite om rechtop te staan. Astronauten als Frank De Winne, die een halfjaar in de ruimte bleef, mogen niet onmiddellijk rechtop staan. Ze hebben te veel spiermassa verloren en moeten na de landing geleidelijk weer wennen aan rechtop lopen. Pas na drie dagen mogen ze weer gewoon rondlopen.’
Wat fascineerde u het meest daarboven?
‘Bij zonsopgang en -ondergang licht de atmosfeer van de aarde op. Dan zie je hoe dun dat laagje is. Daarboven is het luchtledige. Je weet: als je dat evenwicht verstoort, dan kan het volledig fout gaan. Destijds hadden we het gat in de ozonlaag, dat hebben we op tijd opgelost. De klimaatverandering vormt nu een andere bedreiging. De mens moet zorgen dat het aardse evenwicht in stand blijft. Dat is fragiel. Dichter bij de zon staat de planeet Venus: daar is het 400 °C. Het is er een broeikas. Aan de andere kant van de aarde staat Mars: daar is het meestal -100 °C, er is geen atmosfeer en geen ozon om de kosmische straling tegen te houden. Zulke scenario’s kunnen ook werkelijkheid worden op aarde. Natuurlijk kun je niet anders dan de grote klimaat-cycli op aarde aanvaarden, maar je moet erover waken dat de mens het scenario niet naar Mars of Venus laat overhellen. Want dat kan de druppel zijn die een enorme verandering in gang zet.’

Ga je daarboven over het leven nadenken? Word je filosofisch?
‘Ja. Toen wij rond de aarde draaiden, was het oorlog in de Balkan. Je vliegt dan over die regio, maar vanuit de ruimte ziet het er allemaal zo vredig uit. Je ziet dan ook dat de aar- de niet erg groot is. En dat daarachter de oneindigheid van de ruimte gaapt, met miljarden sterren. Je beseft plots dat de shuttle ook een hemellichaam is, net als de aarde, en dat je daar met zeven astronauten in zit die moeten samenwer- ken opdat het goed zou gaan. Je ziet de aarde dan als een ruimteschip met zeven miljard bemanningsleden die daar zorg voor moeten dragen. Al die politici zouden eens een vluchtje met de shuttle moeten maken.’
Heeft die ruimtevlucht u als mens veranderd?
‘Het is een zeer aangrijpende belevenis. Het kan niet anders dan dat je daardoor verandert. Het zou spijtig zijn mocht dat niet zo zijn. Nadien heb je andere verantwoorde- lijkheden. Ik heb na afloop ervan veel gedaan voor het we- tenschappelijk onderzoek, zo niet had ik terug in mijn labo gezeten, maar ik wilde die verantwoordelijkheid opnemen.’
De NASA wil snel opnieuw naar de maan. Sommige mensen vinden dat geldverlies.
‘Als je de budgetten daarvoor vergelijkt met oorlog voeren … Drie dagen oorlog voeren in Vietnam kostte destijds evenveel als een jaar Apolloprogramma. Toch doen de Amerikanen nog veel: ze betalen nu nog altijd zevenmaal meer voor ruimtevaart dan de Europeanen. Trump heeft het maanprogramma niet gestopt. Hij weet ook wel dat als de mensen vandaag nog over het Apolloprogramma spreken, ze in één adem president Kennedy vernoemen. Ik denk dat hij de terugkeer naar de maan tijdens zijn tweede presidentschap ook wel leuk zou vinden. Bovendien realiseert hij zich dat Apollo tienmaal return on investment heeft opgebracht. Ruimtevaart stimuleert de economie enorm.’
Waarom moeten we per se terug naar de maan?
‘Het is moeilijk om naar Mars te gaan zonder de maan daarin te betrekken. Maar de maan kun je niet verkopen aan het grote publiek. ‘We zijn er vijftig jaar geleden al geweest!’ zeggen de mensen dan. Mars is iets anders: dat is dé uitdaging. Zoals John Kennedy destijds zei: ‘We gaan niet naar de maan omdat het kan, maar omdat het moeilijk is.’ In die Marsvluchten moet de maan als een relaisstation dienen, wellicht met een permanente basis op de maan. Dat zal tijd vergen. Vijftig jaar geleden dachten we dat we vijftien jaar na de maanlanding op Mars zouden staan, maar dat bleek te moeilijk. Daarom hebben de Amerikanen de shuttle gemaakt. Maar de kost van het shuttleprogramma bleek enorm: 27 keer meer dan de VS uitgerekend hadden. De shuttle was dan ook de meest complexe machine die er bestond. Daarom zijn ze ermee gestopt en werken ze nu weer met raketten.’
Durft u een pronostiek te maken voor een bemande Marslanding?
‘2040 is misschien te optimistisch, maar je moet wel een deadline hebben. De NASA werkt nu samen met private bedrijven voor haar vluchten in de low Earth orbit. Die samen- werking geeft de Marsreizen wel een boost. Spijtig dat we dat nog niet hebben in Europa. Want dat zou heel goed zijn voor onze economie. Denk aan al die spin-offs. Je hebt stimulansen nodig om de economie te laten floreren. En denk eraan: zonder economie heb je geen sociale zekerheid.’
Wordt een kolonie daarna op Mars snel realiteit?
‘Mars heeft een omlooptijd rond de zon van twee jaar. Als Mars en de aarde aan dezelfde kant van de zon staan, heb je elke twee jaar een venster van twee maanden om een Marsvlucht te lanceren. Eenmaal op Mars moet je dan weer anderhalf jaar wachten om terug te keren. Dat is dus andere koek dan naar de maan vliegen. Dat noemen ze in de ruimtevaart ‘backpackers’-vluchten. Bij een maanvlucht neem je alles mee: water, zuurstof, voedsel … Dat kan niet als je naar Mars gaat. Dus je moet eerst het probleem van de voedsel- en zuurstofproductie oplossen, zonder dan nog over de grote medische problematiek ten gevolge van straling en langdurig gebrek aan zwaartekracht te spreken. Op aarde hebben we schilden die ons tegen de kosmische straling beschermen: de atmosfeer en het magnetische veld om de aarde. Op Mars is dat véél minder en op de maan al helemaal niet. Wist u dat alle astronauten die destijds op de maan wandelden, geluk hadden dat er tijdens dat uitstapje geen grote uitbarstingen van zonnevlammen waren? Want die sturen heel veel gammastraling de ruimte in en dat zou dodelijk geweest zijn voor maanwandelaars. Er zijn dus nog heel veel uitdagingen.’
Wat vindt u van projecten als Mars One, de Nederlandse stichting die het doel heeft of had om in 2027 een ruimte- kolonie op de planeet Mars te vestigen?
‘Dat is onzin. Zonder infrastructuur kun je op Mars niet overleven.’
Moeten we van Mars een tweede aarde maken, via het zogenaamde proces van terravorming, waarbij de atmo- sfeer en het klimaat van een andere planeet bewust veran- derd wordt zodat die voor mensen bewoonbaar wordt?
‘Ik geloof daar niet zo in. Op Mars is de zwaartekracht een derde van op aarde. Dat is oké voor een verblijf van twee jaar. Maar dertig jaar, of honderd jaar? De generaties die op Mars blijven, zullen nooit naar de aarde kunnen terugkeren. Ze zullen zich evolutionair moeten aanpassen aan Mars. Hun DNA zal veranderen. De aarde zal dan een andere wereld voor hen zijn.’