Negen jaar na de kernramp lijken dieren het goed te stellen in Fukushima, ondanks de aanhoudende straling.
Op 11 maart 2011 overspoelde een tsunami de noordoostkust van Japan, waardoor steden onder water kwamen te staan en de kerncentrale Fukushima Dai-ichi ernstig werd beschadigd. Bijna 19.000 mensen overleefden de tsunami niet en nog eens 160.000 werden geëvacueerd nadat de kerncentrale de zee en het omliggende gebied besmette. Het is de ergste nucleaire ramp sinds Tsjernobyl in 1986.
Nu hebben onderzoekers aan de Universiteit van Georgia (UGA) aangetoond dat wilde dieren – van everzwijnen en wasberen tot vossen – het goed lijken te vinden in de zogeheten uitsluitingszone rond de beschadigde kernreactor. Met camera’s op afstandbediening maakten ze meer dan 267.000 foto’s van dieren in het radioactieve rampgebied.
‘Onze resultaten vormen het eerste bewijs dat er in de hele Fukushima-evacuatiezone veel soorten dieren voorkomen, ondanks de aanwezigheid van radiologische besmetting’, zei bioloog James Beasley (UGA), een van de onderzoekers.
Dieren verkiezen radioactiviteit boven mensen
De wetenschappers verzamelden gegevens in een honderdtal camerasites verdeeld over drie zones rond de kerncentrale, waaronder een volledig geëvacueerd gebied, een sector waar een beperkt aantal mensen mag komen, en een bewoonde zone. Opvallend: de dieren verkiezen de onbewoonde – en dus ook meest besmette – gebieden boven de bewoonde zones.

Gedurende 120 dagen maakten de onderzoekers 26.000 beelden van wilde zwijnen in het radioactieve onbewoonde gedeelde, en ongeveer 20.000 in de twee andere, meer bevolkte gebieden. Ook andere diersoorten, zoals wasberen, apen en Japanse makaken werden in groteren getale aangetroffen in de meest radioactieve sector.
‘Dit onderzoek levert een belangrijke bijdrage omdat het de radiologische effecten op hele populaties van dieren in het wild onderzoekt, terwijl de meeste eerdere studies enkel de effecten op individuele dieren onder de loep namen’, zegt Thomas Hinton van het Institute of Environmental Radioactivity in Fukushima.
Ook in Tsjernobyl
Tijdens de ramp in Fukushima in 2011 lekte Cesium-137 uit de kernreactor, een radioactieve stof die een halfwaardetijd heeft van iets meer dan dertig jaar. Dat betekent dat de besmette zwijnen, vossen en wasberen die in het gebied vertoeven, de komende decennia hoe dan ook vrij spel hebben.

Dat geldt ook in de uitsluitingszone die zich uitstrekt over een straal van 30 km rondom de kerncentrale van Tsjernobyl, in Oekraïne. Na de ramp in 1986 werden Pripyat (de naburige stad gebouwd voor de werknemers van de centrale) en de omliggende dorpen geëvacueerd – met uitzondering van de huisdieren. Om de verspreiding van de straling tegen te gaan, kregen Sovjetsoldaten het bevel om alle dieren in het gebied neer te schieten.
Het bleek echter onmogelijk om elk achtergelaten huisdier te doden, waardoor velen in leven bleven en zich voortplantten. In 2018 schreef The Guardian dat er nog ongeveer 300 zwerfhonden in de uitsluitingszone van Tsjernobyl woonden. Wetenschappers stelden vast dat ook wilde dieren zoals herten, zwijnen en wolven er ondertussen weer in overvloed aanwezig zijn.

Hulporganisaties zoals onder meer de Society for the Prevention of Cruelty to Animals (SPCA) schieten katten en honden in Tsjernobyl te hulp met voedsel, medische zorg, vaccins en sterilisaties. Maar ook in Fukushima zijn er weldoeners met een hart voor dieren. De bekendste onder hen is de Japanner Naoto Matsumura, die met gevaar voor eigen leven terugkeerde naar de nucleaire uitsluitingszone en zich over de achtergebleven dieren ontfermde.
‘Zolang ik hier ben, zullen ze niet verhongeren’, zei Matsumura in 2016 in een interview met Euronews. ‘Het zijn levende dieren, je kunt ze niet maar één keer voeren en dan achterlaten.’

