Belgische inflatie overtreft nog niet het niveau uit 2008, maar doet de spaarder wel veel meer pijn dan toen

De Belgische inflatie klokte in november af op 5,64 procent. Daarmee springt het inflatiecijfer net niet over het niveau van juli 2008. Toen kwam de inflatie uit op maar liefst 5,9 procent, oftewel 0,26 punten meer dan nu. Maar de inflatie vandaag doet ons wel veel meer pijn dan toen. Hoe komt dat?

Waarom is dit belangrijk?

De inflatie zwiert de pan uit. Als gevolg van onder meer de toegenomen energieprijzen is het leven veel duurder geworden in ons land. Wie zijn koopkracht wil behouden, kan niet op zijn spaarboekje rekenen. De spaarrentes schieten ruimschoots tekort om het verlies aan koopkracht te compenseren.

Het zal voor velen niet als een verrassing gekomen zijn: de inflatie is in november verder gestegen. Na in oktober vlotjes de kaap van 4 procent te ronden, schoot de inflatie in november verder de hoogte in tot maar liefst 5,64 procent. Dat is het hoogste punt sinds juli 2008. Toen bedroeg de inflatie 5,9 procent.

Spaarders betalen het gelag

Een toenemende inflatie is nooit goed nieuws voor de spaarders. Zij moeten immers aan koopkracht inboeten bij een te hoge inflatie. Om te berekenen hoeveel het koopkrachtverlies bedraagt, wordt er gekeken naar de reële rente. Dat is het verschil tussen de rente die je krijgt en de inflatie. Bij het merendeel van de banken in ons land moet je vandaag tevreden zijn met een rente van 0,11 procent.

Rekening houdend met het meest actuele Belgische inflatiecijfer komt het koopkrachtverlies voor de maand november uit op 5,53 procent (indien je geld geparkeerd staat op een spaarboekje waar je een rente van 0,11 procent op krijgt). Dat betekent dat 1.000 euro die je vorig jaar in november op je spaarboekje hebt geparkeerd vandaag nog garant staat voor een koopkracht van 944,7 euro.

In 2008 was het gemakkelijker om je koopkracht te beschermen

Dat is ook meteen de reden waarom het huidige inflatiecijfer de spaarders vandaag veel meer pijn doet dan in 2008, toen de inflatie nog hoger lag. Dertien jaar geleden kreeg je bij heel wat banken een heel mooi rentetarief voor je spaardeposito’s. In juli 2008 vond je zonder veel problemen spaarboekjes waarop je een rente kreeg van minstens 4 procent. Dat is bijna 40 keer meer dan wat je vandaag ontvangt (bij het leeuwendeel van de banken). Dat was net voor de start van de financiële crisis. Wat toen volgde was de ene renteverlaging na de andere.

Hoe dan ook konden de spaarders destijds het verlies aan koopkracht binnen de perken houden dankzij die hoge spaarrentes. Indien je in juli spaargeld had staan op een spaarboekje met een rente van 4 procent, kon je het koopkrachtverlies beperken tot 1,9 procent. Concreet verloor je toen 19 euro aan koopkracht per 1.000 euro die op je spaarboekje stond. Dat is bijna drie keer minder dan vandaag.

ECB verantwoordelijk voor lage rente

De Europese Centrale Bank (ECB) is met haar soepele geldbeleid verantwoordelijk voor de lage rente. De toezichthouder streeft naar een inflatie van 2 procent op de middellange termijn. Momenteel zit het Europese inflatiecijfer ver boven die doelstelling. De inflatie in de eurozone kwam in november uit op 4,9 procent, een recordniveau sinds de invoering van de euro.

Ondanks de stevige stijgingen tijdens de jongste maanden heeft de ECB nog geen plannen om de belangrijkste rentetarieven te wijzigen. Christine Lagarde, voorzitter van de ECB, herhaalde vorige week dat het zeer onwaarschijnlijk is dat volgend jaar wordt voldaan aan de “voorwaarden om de rente te verhogen.” De spaarders zullen met andere woorden nog een tijdje het hoofd moeten bieden aan lage spaarrentes.

(evb)

Meer