Economen debatteren steeds vaker over de waarde van de inflatiedoelstelling van 2 procent in de grote westerse economieën. Belangrijke centrale banken hebben de rente het afgelopen jaar verhoogd, maar de inflatie blijft hardnekkig boven hun respectieve doelstellingen van 2 procent. Maar hoe kwam men bij die doelstelling?
Hoe een bijna toevallige opmerking op televisie in 1988 de westerse wereld opzadelde met de onuitroeibare inflatiedoelstelling van 2%

Waarom is dit belangrijk?
De Europese Centrale Bank, de Federal Reserve, de Bank of Japan, de Zweedse Riksbank, de Bank of Canada, de Bank of England,... Alle streven een inflatiedoelstelling van 2 procent na. Maar de vraag is of deze doelstelling, die uit 1988 stamt, nog voldoet in een economie die totaal veranderd is.In het nieuws. “We mogen niet lichtvaardig een instelling zoals het 2 procent-doel terzijde schuiven”, schrijft econoom Adam Tooze in de Financial Times. “Maar, net als elke andere quasi-constitutionele regel, moet die worden onderworpen aan publieke controle en worden beoordeeld in het licht van het moment. Het 2 procent-doel was een realistisch doel in een tijdperk van “grote matiging”. De vraag die we ons moeten stellen is: is ze ook geschikt voor het tijdperk van polycrisis?
- Met polycrisis bedoelt Tooze, een economisch historicus aan de Columbia University, een combinatie van drie elementen of gebeurtenissen, die vandaag aan de orde zijn:
- De introductie van Artificiële Intelligentie
- De klimaatwijziging
- De oorlog in Oekraïne
Een spontane opmerking op televisie
Zoom in. Belangrijke centrale banken hebben de rente het afgelopen jaar verhoogd, maar de inflatie blijft hardnekkig boven hun respectieve doelstellingen van 2 procent, een cijfer dat deels is afgeleid van een spontane opmerking van een Nieuw-Zeelandse minister op televisie ruim 35 jaar geleden.
- In september 1988 herstelde Nieuw-Zeeland zich langzaam van een periode van hoge inflatie, met pieken van 15 procent.
- Roger Douglas, de minister van Financiën, sprak op televisie over de benadering van de regering ten aanzien van monetair beleid en noemde een ideaal inflatiepercentage tussen 0 en 1 procent.
- “Het was bijna een toevallige opmerking,” aldus The New York Times. “Het cijfer werd uit de lucht geplukt om de verwachtingen van het publiek te beïnvloeden.”
- Deze opmerking zette de Reserve Bank van New Zealand aan om het inflatiedoel vast te stellen. Na het bestuderen van de literatuur over de levenskost, schatten gouverneur Don Brash en zijn team de ontwaarding voor Nieuw-Zeeland op ongeveer 0,75 procent en rondden dit af naar 1 procent, uiteindelijk resulterend in een maximale doelgrens van 2 procent.
- Brash reisde door het land om het doel van 2 procent te verspreiden en mensen aan te moedigen hun plannen daarop af te stemmen. Met als doel om aanzienlijke sociale en economische kosten te voorkomen.

Een illustratie van hoe ideeën zich verspreiden binnen de kleine gemeenschap van centrale bankiers
Zoom out. Al snel ging die 2 procent een eigen leven leiden. Het volgende land dat inflatiedoelstellingen adopteerde was Canada, en ook zij kozen voor 2 procent. Dit voorbeeld werd gevolgd door verschillende landen.
- Brash verwijst vaak met een kwinkslag naar de inflatiedoelstelling als een illustratie van hoe ideeën zich verspreiden binnen de kleine gemeenschap van centrale bankiers: “Ik bedoel, we ontmoetten elkaar in Basel en andere plaatsen en hadden hierover gesprekken.”
- Maar 2 procent klonk ook pragmatisch. Bankiers wilden een laag en stabiel cijfer. Tegelijkertijd voelde 2 procent niet te laag aan; een te laag percentage zou ongewenst zijn geweest. Omdat dit de rentetarieven zo ver zou hebben verlaagd dat bankiers bij een recessie niet veel verder hadden kunnen verlagen om de economie te stimuleren.
Is een inflatiedoelstelling van 2% de juiste keuze?
Out-of-the-box-thinking. De inflatiedoelstelling kreeg zo’n stevige greep op deze economieën dat ze een soort orthodoxie werd. Maar is die doelstelling nog van deze tijd?
- Sommige experts hebben gepleit voor een hoger doel, vooral na de crisis van 2008.
- In een paper uit 2010 stelde Olivier Blanchard, de hoofdeconoom van het Internationaal Monetair Fonds, zich de vraag of het nastreven van een inflatie van 4 procent centrale bankiers nog meer ruimte zou geven om de rente te verlagen en de groei te stimuleren. Als bescherming tegen “de effecten van een pandemie op het toerisme en de handel, of de effecten van een grote terroristische aanval op een belangrijk economisch centrum.”
- Alan Blinder, voormalig vicevoorzitter van de Fed, merkte in een toespraak in 2018 op dat niemand in de jaren negentig het tijdperk van lage reële rentetarieven en diepe recessies voorspelde. “Zou de consensus dan nog steeds op 2 procent zijn uitgekomen?” zei Blinder. “Misschien niet.”
Geen eenvoudige zaak
Conclusie: Het is geen eenvoudige zaak om het streefcijfer na al die jaren te veranderen, aldus Don Brash: “Als je het verhoogt van 2 procent naar 4 procent, zullen mensen zich afvragen wanneer je het volgende doel gaat verplaatsen.”
- In een enquête onder centrale bankiers in 2017 ontdekte Blinder dat er weinig bereidheid was om hun inflatiedoelen te verhogen. “Ik denk niet dat ze hiermee fout zitten, of gewoon koppig zijn”, zei hij.
- Er zijn wellicht manieren om de huidige mandaten van centrale banken te verbeteren, maar een overstap naar een inflatiedoelstelling van 4 procent, hoort daar niet bij, schrijft de Amerikaanse econoom Tyler Cowen.
- “Het was altijd een illusie dat dergelijk beleid een extra beschermingslaag zou bieden. In plaats daarvan vormen de afgelopen jaren wederom een illustratie van een al lang bestaande waarheid: Het is heel eenvoudig voor overheidsbeleid om een teveel aan inflatie te creëren, maar het is erg moeilijk om inflatie onder controle te krijgen.”
- Hoe dan ook, het cijfer van 2 procent – gebaseerd op die spontane opmerking op televisie – heeft zich zo stevig genesteld in het macro-economische landschap dat het zeer moeilijk zal zijn om het uit te roeien.
(as)