Alleenstaande moeders hebben het in Japan bijzonder moeilijk om het hoofd boven water te houden. Dat zegt Yoshiaki Nohara, correspondent van het persbureau Bloomberg, na een geruchtmakende zaak over een alleenstaande moeder die in de Japanse stad Minoh haar vierjarig zoontje om het leven had gebracht.
De tragedie moet volgens Nohara in belangrijke mate worden toegeschreven aan de zware economische en sociale moeilijkheden waarmee alleenstaande moeders in Japan worden geconfronteerd. Waarnemers wijzen erop dat de problemen echter ook zwaar op de economie van het land kunnen wegen.
Onderklasse
“In Japan moeten alleenstaande moeders vaak rondkomen met een inkomen dat onder de armoedegrens blijft,” aldus Bloomberg. “Hun kinderen blijken meestal slechts in beperkte mate onderwijs te hebben genoten en hebben dan ook weinig toekomstvooruitzichten. Het gaat hier echt om een onderklasse in een rijke en verouderende natie, die het zich nochtans moeilijk kan veroorloven een belangrijk deel van zijn toekomstige arbeidspopulatie te verliezen.”
In Japan wordt inmiddels één op zeven kinderen met armoede geconfronteerd. Dat kost de Japanse economie jaarlijks 2,9 biljoen yen (23 miljard euro) aan gemiste inkomens en 1,1 biljoen yen aan verloren belastingen en bijdragen voor sociale zekerheid.
“Het probleem betekent echter ook een verloren opportuniteit voor een land dat massaal op zoek moet naar jonge hooggeschoolde arbeidskrachten,” zegt Nohara nog. “Japan blijft een rijk land, maar die weelde sijpelt bijna nooit door tot bij de alleenstaande moeders. Weinigen genieten ondersteuning en zelfs een baan biedt hen weinig uitweg.”
“Werkende vrouwen verdienen in Japan immers ongeveer 30 procent minder dan mannelijke collega’s in dezelfde functies. Ongeveer 60 procent van de vrouwelijke arbeidspopulatie werkt bovendien met een parttime of tijdelijk contract, waar de lonen lager liggen en andere voordelen vaak ontbreken.”
De Japanse bevolking wordt weliswaar door een inkrimping gekenmerkt, maar twee jaar geleden telde het land 712.000 gezinnen met een alleenstaande moeder. Dat is 50 procent meer dan vijfentwintig jaar geleden. Kinderen uit een gezin met een werkende alleenstaande ouder lopen 56 procent kans in armoede te leven.
Dat is het hoogste niveau van alle lidstaten van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Werkende alleenstaande ouders lopen trouwens meer risico op armoede dan lotgenoten zonder baan. Sommigen genieten immers ondersteuning, terwijl anderen opnieuw bij hun ouders zijn ingetrokken.
Taboes
“Er is echter niet alleen een financieel probleem,” benadrukt Nohara. “Gescheiden moeders en armoede vormen in het land immers belangrijke taboes. Bovendien zijn de overheidsbudgetten vooral toegespitst op de oudere bevolking, die immers een toenemend deel van het electoraat vertegenwoordigen.”
“Een jarenlange economische stagnatie heeft bovendien de Japanse middenklasse zwaar geraakt. Vele posities werden vervangen door slechtbetaalde parttime en tijdelijke banen.”
Masaji Matsuyama, Japans minister van demografische problemen, betoogt dat de kinderarmoede onder de regering van premier Shinzo Abe gevoelig is ingekrompen. Er zou nu nog sprake zijn van een armoedeniveau van 13,9 procent, tegenover 16,3 procent zes jaar geleden bij het aantreden van Abe. Matsuyama benadrukt dat de overheid gerichte sociale programma’s heeft ontwikkeld, hoewel hij toegeeft dat nog meer moeite moet worden gedaan om alleenstaande ouders te helpen.
Weeshuizen
Makiko Nakamuro, onderwijsspecialist aan de Keio University in Tokyo, waarschuwt daarbij nog dat het land zonder voldoende arbeidskrachten dreigt te vallen om de vergrijzing op te kunnen vangen.
Japanse kinderen die het slachtoffer van mishandeling zijn geworden, komen meestal in weeshuizen terecht. Deze instellingen werden na de tweede wereldoorlog opgezet voor de opvang van straatkinderen die hun ouders hadden verloren. Nu bestaat 60 procent van de populatie uit kinderen die het slachtoffer werden van misbruik of verwaarlozing.
Maar ook deze kinderen hebben vaak slechts beperkte vooruitzichten. Uiteindelijk begint slechts 12 procent een opleiding hoger onderwijs, tegenover 52 procent van hun generatiegenoten die in een gezin zijn opgegroeid.