Door Anne De Courcy – vertaling Joost Elet
Mode-icoon en zakenvrouw Coco Chanel werd bekend om haar parfum, haar kleine zwarte jurkje en haar gewatteerde handtassen. Ze was ook een vaste waarde in de sociale kringen van de Franse Rivièra in de jaren 30, aan de vooravond van de oorlog. Ze was onderdeel van een intense rivaliteit met Elsa Schiaparelli, een andere opkomende ontwerpster die in dezelfde kringen vertoefde. In dit fragment uit haar nieuwe boek, ‘Chanels Rivièra: glamour, decadentie en overleven in oorlogs- en vredestijd’, verhaalt sociaal historica Anne de Courcy de opkomst van Chanels fortuin en rivaliteit met op de achtergrond het door oorlog bedreigde Europa.

In 1932 was niemand bekender dan Gabrielle Bonheur, alias ‘Coco’ Chanel. Het zou jaren duren voor een waardige rivaal opdook om haar dominantie uit te dagen. Het was een vrouw met een compleet tegenovergestelde mentaliteit, die dankzij haar originaliteit en verstandhouding met de avant-garde in de kunstwereld een te duchten tegenstander was. Ze heette Elsa Schiaparelli. Hun tegengestelde visies motiveerden hen om tot het uiterste te gaan.
Chanel vond dat de vrouw de kleren moest dragen, niet omgekeerd. Schiaparelli daarentegen was de ontwerpster van de flamboyante ‘kreeftjurk’, die haar vriend Salvador Dalí wou complementeren met echte mayonaise.

Coco Chanel zette de trend van lange parelsnoeren, echte of valse, bovenop minimalistisch eenvoudige kleren
Coco Chanel had een verleidelijk voorkomen – sensueel, androgyn en chic – met kort haar en een slanke lijn die de uitgepuurde elegantie van haar kleren alle recht aandeed. Voeg daar nog eens haar spraakmakende minnaars aan toe, waar iedereen over roddelde, en samen creëerde dit een krachtig publiek imago. Zich daar terdege van bewust, vermeed Chanel nooit de schijnwerpers of de talloze fotografen die haar wilden kieken. Aan de Rivièra was ze aanwezig op alle mondaine feestjes. Ze was met haar uitgepuurde stijl een merk geworden waarvan zij het levende exponent was: ‘Voor mij is eenvoud de basis van ware elegantie’, zei ze. Toen al had ze uitgevonden wat misschien wel haar beroemdste creatie is: het kleine, zwarte jurkje. ‘Dat blijft niet duren’, had ze op een avond in het theater gezegd met een blik op al de vrouwen met extravagante kleren. ‘Ik ga ze allemaal eenvoudig kleden, in het zwart.’

Tot dan toe was zwart voorbehouden voor de rouw. Zo luidde Chanel niet alleen een nieuw idee in, maar brak ze ook een maatschappelijk taboe. In 1926 publiceerde Vogue een foto van een zwarte jurk van Chanel en noemde het Chanels Ford (ook het model T van Henry Ford dat voor iedereen betaalbaar was, bestond alleen in het zwart). Ze introduceerde ook tweedjasjes voor vrouwen, kostuumjuwelen bovenop eenvoudige truien, gestreepte marinières en – dat wat haar miljonair maakte – het bekendste geurtje ter wereld, Chanel No. 5, dat ze in 1921 lanceerde.
Bij de naamkeuze van haar eigen parfum zei Coco Chanel: ‘Ik stel mijn kledingcollectie voor op 5 mei, de vijfde maand van het jaar: laten we het de naam No. 5 geven’; een iconisch tweedpak van Chanel gedragen door prinses Diana; Chanel aan het werk.
Net in die periode trad haar enige te duchten rivale op de voorgrond, Elsa Schiaparelli. Schiap, zoals haar vrienden haar noemden, kon moeilijk meer van haar verschillen. Ze was een Napolitaanse aristocrate, dochter van een bedreven geleerde, en geboren in een Italiaans palazzo. Ze kon niet naaien en beschouwde zich meer als artiest dan kledingontwerper. Haar eerste ontwerp, een instant succes, was een truitje met een trompe-l’oeilontwerp van een boog aan de nek, met mouwen die schijnbaar in manchetboorden eindigden.
Aan het begin van de jaren 30 stelde ze 2.000 personen te werk. De zeventig nieuwe kledingstukken die ze twee keer per jaar voorstelde waren eenvoudig en draagbaar – wikkeljurken, zwarte kostuums –, geschikt voor het luxeleventje van haar conservatieve klanten. Toch liet ze toen al een zweem zien van de originaliteit die haar beroemd zou maken. Van ritsen die zichtbaar waren in plaats van verborgen tot avondjurken met jasjes (tot dan ongezien). Snel zou haar kenmerkende flamboyantie sterk contrasteren met de discrete elegantie van Chanel.

Hoewel beide vrouwen een compleet verschillende smaak hadden, spraken ze beide dezelfde types vrouwen aan, die op zoek waren naar een strak afgelijnde, moderne look
Chanel had zich daarentegen stap voor stap opgewerkt, van een jeugd vol ontbering tot het toppunt van succes. Ze had haar verleden als onderhouden minnares overstegen –indertijd vaak een onoverkomelijk sociale barrière voor het leven – en veel van haar rijke klanten waren nu ook haar vrienden. Ze had overwonnen wat een minder sterke persoonlijkheid niet zou kunnen: de dood van haar moeder op haar elfde, onmiddellijk gevolgd door de verdwijning van haar vader en haar zes jaar durende opsluiting in het weeshuis van het klooster van Aubazine in het gelijknamige Frans dorpje.
Daar leerde Chanel naaien. En in plaats van terneergeslagen te zijn door haar jeugd, werd ze gered door haar ongebreidelde energie, de wil om te overleven en een originaliteit die onaangetast was door externe druk en beperkingen.
Net toen Chanels opkomst onvermijdelijk leek, kreeg ze een persoonlijke klap te verwerken. Haar minnaar Paul Iribe – een briljant illustrator en ontwerper met wie ze nauw samenwerkte en met wie ze volgens velen ging trouwen – zakte in elkaar terwijl ze een gesprek voerden over het net tijdens een tennismatch. Hij kwam nooit meer bij bewustzijn en stierf.

Coco Chanel: ‘Werk is altijd een soort drug voor me geweest‘
Het was een zware klap. Toen Chanel daarna terugkeerde van de Rivièra naar Parijs in de herfst van 1935, drong het tot haar door dat Elsa Schiaparelli ondertussen meer was geworden dan enkel een bedreiging. Ze was iemand die haar zou kunnen overtreffen. De kern van het probleem was dat ze, ondanks hun compleet verschillende smaak, allebei dezelfde types vrouwen aanspraken, die op zoek waren naar een strak afgelijnde, moderne look.
Op dat moment was de mode ook veranderd. De androgyne griet met haar kortgeknipte haar, jongensachtige figuur en korte rokjes, voor wie Chanels uitgepuurde elegantie werd gecreëerd, was verdwenen. De vrouwelijke lijnen en curves waren terug. Ze werden benadrukt en aangevuld door het schijnsel van schuin geknipte smalle stroken satijn. De rokken werden langer en er ontstond een hang naar avontuur – en niemand was avontuurlijker dan Schiaparelli.

Het was Schiap die de kleur felroze uitvond en die kleren ontwierp die refereerden aan de ideeën van de surrealisten – vooral die van Dalí. Het waren ontwerpen zoals zwarte handschoenen met rode vingernagels, een avondjurk met trompe-l’oeilscheurtjes en een zwarte japon gedecoreerd met een volledig ‘skelet’. Zo groot was haar talent, dat veel vaste klanten van Chanel hun toevlucht zochten tot haar. Hoewel de meesten – zoals Daisy Fellowes, erfgenaam van het fortuin van de Singernaaimachines en de Parijse uitgever van Harper’s Bazaar – bij beide couturières kleding kochten.
De steenrijke Daisy was als klant gegeerd wild. Ondanks de dreigende slagschaduw van nazi-Duitsland, gedroeg de elite aan de Rivièra zich alsof het bevoorrechte leven, de glamour en het ongebreideld hedonisme voor eeuwig zouden blijven duren. Daisy dreef haar rol als society-icoon en mode-influencer zelfs op de spits. Als een van de honderd genodigden in Les Zoraides, haar villa met dertig kamers, opdaagde in een jurk die ook maar een beetje op die van haar leek, ging ze zich onmiddellijk omkleden. Op een zo een avond verscheen ze ooit in vijf verschillende outfits.
De aantrekkingskracht van Schiaparelli op Daisy hoeft niet te verbazen. Voor de eigenares van het enorme roze kasteel op een klif boven de zee, was het buitensporige alledaags. Zo was het Daisy die met vanzelfsprekend zelfvertrouwen de opvallende ‘schoenhoed’ droeg, een creatie van Dalí. Voor Daisy klommen de gasten in het Ritz ooit op hun stoelen om een blik op te vangen van Schiaparelli’s met goud geborduurde jas van apenbont.
Chanel vocht op haar eigen manier terug door de nieuwe, vrouwelijke look te erkennen. Ze introduceerde schoudervullingen om de dunheid van de taille te accentueren, crème- of rooskleurige satijnglans voor ’s avonds en elegante, comfortabele tweedpakken. Toch bleef het onderliggende thema zwart en wit, een echo van de zwarte rokken en witte bloesjes die ze in Aubazine had gedragen. In het casino van Monte Carlo liet ze zich altijd bewonderen in een crèmekleurige of witte satijnen jurk, vaak in combinatie met haar fameuze parels.
Een van Chanels grootste trouwe bewonderaars was Diana Vreeland, jetsetter en columnist voor Harper’s Bazaar, die haar leven wijdde aan mode. ‘Je moet stijlvol zijn’, zei Diana. ‘Je hebt stijl nodig om trappen af te dalen. Je hebt stijl nodig om ’s morgens op te staan. Het is een levenswijze.’ Ze ging naar eindeloze passessies, nodig voor een Chanelkledingstuk – zelfs voor een nachtjapon waren er drie nodig – in Chanels privéatelier, op de zesde verdieping van Coco’s huis aan Rue Cambon 31, een pand met winkel, appartementen en een couturestudio dat de ontwerpster al in 1918 verwierf.
Twee dagen voor de oorlog uitbrak, feestte de beau monde gewoon door aan de Rivièra: Marlene Dietrich opende het eerste filmfestival van Cannes, Winston Churchill gokte in Monaco en Chanel showde haar lentecollectie
Diana beschouwde Chanel als uniek. Ze was ‘fascinerend, bizar, verontrustend en bijdehand’, zei Diana. ‘Je kunt Chanel met niemand vergelijken. Niemand had die aantrekkingskracht of klasse. Ze was de interessantste persoon die ik ooit ontmoet heb.’

Niettemin werd Chanel rond 1937 tijdelijk overschaduwd door Schiaparelli, die veel van Chanels trouwe klanten begon te kleden. Door de verandering die in de lucht hing, werd Schiap beschouwd als het toonbeeld van de moderniteit. Haar ontwerpen werden beïnvloed door surrealisten als Man Ray, het bekendst om zijn fotografie, en de kubist Marcel Duchamps. Veel van Chanels vertrouwelingen waren nu ook die van Schiap geworden, van de artiest Jean Cocteau tot Chanels ex-minnaar Dalí. 1937 was bovendien het jaar van Schiaparelli’s ‘kreeftjurk’. De japon uit wit organza met een scharlakenrode band in het midden en een door Dalí ontworpen kreeft werd beroemd toen Wallis Simpson hem droeg in Vogue. Hoewel ze elkaar publiekelijk halfzacht de lof prezen, noemde Chanel Schiaparelli in intieme kringen minachtend ‘die Italiaanse artieste die kleren maakt’.
Chanel zou Chanel niet zijn als ze niet terugvocht. In de lente van 1939, met Europa aan de vooravond van de oorlog, in de nasleep van Kristallnacht in de voorbije novembermaand, gingen de lentecollecties aan de Rivièra, waar Chanel zich genesteld had, gewoon door. Ze stapte af van haar gebruikelijk idioom van pure, strakke lijnen en haar kleurenpalet van zwart, wit, beige en marineblauw. Ze beantwoordde de opvallendere kledij van Schiaparelli met een serie ‘zigeunerjurken’ met kanten franjes op een bovenlijfje en als ruches op de rokken waren hier en daar de kleuren van de Franse nationale vlag – rood, wit en blauw – te zien.
De laatste vredevolle zomer leidde tot een laatste uitbarsting van vrolijkheid die de Rivièra kenmerkte, met vuurwerk, bals, openluchtconcerten, theaters en bijna non-stop feestjes. Het meest reikhalzend werd uitgekeken naar het allereerste filmfestival van Cannes, met opening op 1 september. Iedereen die ook maar iets voorstelde, leek er aanwezig geweest te zijn. Joseph Kennedy had het Domaine de Ranguin geleased voor de gelegenheid, Marlene Dietrich was er met haar man, dochter en minnaar, maar ook de hertog en hertogin van Windsor, schrijver Somerset Maugham en actrice Maxine Elliot waren allemaal op bezoek, terwijl Winston Churchill aan het gokken sloeg in het casino van Monte Carlo. Chanel, met de lentecollectie achter de rug, verbleef in haar villa, La Pausa.

Twee dagen later, op 3 september brak de Tweede Wereldoorlog uit. Terwijl Schiaparelli, net als de meeste andere Franse ontwerpers, haar modehuis openhield, sloot Chanel het hare. ‘Ik had het gevoel dat we aanbeland waren bij het einde van een tijdperk. En dat niemand ooit nog jurken zou maken’, zei ze daar later over.
Pas in 1953, op bijna 70-jarige leeftijd, heropende Chanel haar modehuis, met een eerste collectie in 1954. Ironisch genoeg was dat ook het jaar waarin haar grote rivale Schiaparelli, diep in de schulden, haar modehuis sloot, terwijl Chanel verderzette en de successen aaneenreeg.
In 1955 lanceerde ze de iconische gewatteerde handtas en een jaar later volgde het beroemde kleine tweedpakje. Toen Marlene Dietrich haar vroeg waarom ze haar merk weer opstartte, antwoordde ze: ‘Omdat ik me doodverveelde.’ Ooit had ze immers gezegd: ‘werk is altijd een soort drug voor me geweest’.