Verbijsterend weinig interesse om iets te doen aan de komende pensioenfactuur

De pensioenhervorming van deze regering blijkt, zoals verwacht een slag in het water. Uit de reactie van de minister van pensioenen bleek dat ze eigenlijk geen plan heeft om de financiële houdbaarheid van de pensioenen op langere termijn veilig te stellen.

Berekeningen van het Planbureau plaatsten midden oktober de pensioenhervorming van de federale regering in perspectief. Die zou de toekomstige pensioenfactuur niet inperken, maar nog licht vergroten. En het zou ook niet meteen veel mensen aanzetten om langer aan het werk te blijven. In het beste geval gaat dat om zo’n 10.000 oudere werkenden. Daarmee blijkt deze pensioenhervorming, niet echt onverwacht, een maat voor niets als het gaat om het veilig stellen van de financiële houdbaarheid van ons pensioenstelsel.

Tegen de limiet van langer werken? 

Minister van pensioenen Lalieux nuanceerde de analyse van het Planbureau door er op te wijzen dat haar hervorming dus bijna budgettair neutraal is. Daarbij leek ze even te vergeten dat er in de pensioenen een enorme factuur ligt te wachten: volgens de Studiecommissie voor de vergrijzing zullen de jaarlijkse pensioenuitgaven tegen 2045 met 14 miljard in euro’s van vandaag toenemen. En dat is in een (te) optimistisch scenario. Tegen die achtergrond is een ‘bijna budgettair neutrale’ hervorming niet echt wat we nodig hebben.

Erger nog, de minister van pensioenen las in de analyse een bewijs dat we stilaan tegen de limiet botsen van de mogelijkheden om mensen langer aan het werk te houden. Dat is vanuit Belgisch perspectief ronduit bizar. In België stoppen we gemiddeld nog altijd opmerkelijk vroeg met werken. Volgens de OESO ligt de effectieve pensioenleeftijd van de Belgen gemiddeld op 60,5 jaar. Dat blijft bij de laagste onder de klassieke industrielanden. In Nederland werken mensen gemiddeld drie jaar langer, in Zweden bijna vijf jaar langer. In de klassieke industrielanden waar het langst gewerkt wordt, Nieuw-Zeeland en Japan, bedraagt de gemiddelde werkelijke pensioenleeftijd zelfs 67 jaar.

Naar een hogere werkzaamheid via langer werken

De vroege effectieve pensioenleeftijd in ons land weerspiegelt zich in een erg lage werkzaamheidsgraad van ouderen. Van de 60- tot 64-jarigen is in België nog amper 38 procent aan het werk. In Nederland is dat 65 procent, in Zweden zelfs 68 procent. Er is geen enkele ‘natuurlijke’ reden waarom dat in België niet zou kunnen. De lage Belgische werkzaamheidsgraad van ouderen ligt vooral aan beleidskeuzes uit het verleden. Maar die beleidskeuzes kunnen uiteraard bijgestuurd worden. Mochten van de 50- tot 64-jarigen in België naar verhouding evenveel mensen aan het werk zijn als in Zweden, dan waren er al bijna 400.000 extra werkenden. Daarmee zou onze achterstand in werkzaamheidsgraad in vergelijking met Zweden al meer dan gehalveerd zijn. 

Geen plan voor de pensioenen

Het gemak waarmee de minister van pensioenen voorbij gaat aan de budgettaire uitdaging in ons pensioenstelsel is verbijsterend. Er ligt een pensioenfactuur te wachten van minstens 14 miljard op jaarbasis. Op papier is de strategie van deze regering om die extra uitgaven te financieren samen te vatten als ‘meer mensen aan het werk’. Dat betekent in België evenwel vooral mensen langer aan het werk houden. Maar voor de minister van pensioenen lijkt dat niet nodig. Helaas heeft ze ook geen ander plan om de financiële houdbaarheid van de pensioenen op langere termijn veilig te stellen.  


De auteur Bart Van Craeynest is hoofdeconoom bij Voka en auteur van het boek Terug naar de feiten 

Meer