In 2001, twee decennia geleden, zorgde het Enron-schandaal voor een stevige smet op het blazoen van wereldwijd actieve revisorenkantoren. Niet enkel ging Enron overkop – tot dan een van de grootste faillissementen in de Amerikaanse geschiedenis – maar het betekende ook het einde van Arthur Andersen, een van de “Big 8”- revisorenkantoren.
De ineenstorting van Enron veroorzaakte een lawine van regelgeving, bedoeld om de kans te verkleinen dat dergelijke grootschalige boekhoudfraude zich herhaalt. In de Verenigde Staten moest de “Sarbanes-Oxley Act” uit 2002 daar voor zorgen. In de EU vormde de audit-richtlijn van 2006 een reactie op soortgelijke schandalen, zoals dat met de Italiaanse zuivelgigant Parmalat in 2003.
Zoals de Belgische revisor Peter Vandewalle – toenmalig vennoot van mijn vader in zijn revisorenkantoor – in 2010 schreef, was die nieuwe wetgeving “mede tot stand gekomen dankzij lobbywerk van diezelfde grote kantoren”.
Hij merkt daarbij op: “Eigenlijk is men erin geslaagd de werkmethodes die door vier grote kantoren (Deloitte, KPMG, Ernst&Young en PriceWaterhouseCoopers) al een aantal jaren gehanteerd worden voor een groot stuk te laten opnemen in de wetgeving, niettegenstaande hun aanpak gefaald heeft bij onder meer Enron, Parmalat en L&H.”
Het soort regels die de EU in 2006 uitvaardigde kwamen dus in de eerste plaats ten goede aan de grote spelers op de accountancymarkt, die veel meer middelen kunnen inzetten om aan alle compliance-verplichtingen te voldoen dan kleinere concurrenten.
Schandalen
Recente schandalen bij de “Big Four” maakten pijnlijk duidelijk dat die regels in de VS en Europa grootschalige fraude niet konden verhinderen.
Zo is er bijvoorbeeld het Wirecard-schandaal in Duitsland. De Financial Times stelde reeds in 2015 vragen over de balans van het bedrijf, maar het beursgenoteerde Duitse “fintech”-bedrijf is toch kunnen doorgaan met valse transacties en frauduleuze boekhoudkundige activiteiten, tot het uiteindelijk in juni 2020 failliet ging.
Eén van de hoofdrolspelers in wat uiteindelijk het grootste financiële schandaal van het naoorlogse Duitsland werd, was EY, dat pas na jaren de grootschalige fraude bij het bedrijf vaststelde.
Martin Wambach, een expert aangesteld voor een Duits parlementair onderzoek naar het schandaal, stelde een vernietigend rapport op over het werk van EY, dat in mei van dit jaar uitlekte naar de pers. Hij verklaarde dat het bedrijf in de loop van een aantal jaren tal van boekhoudkundige standaarden had geschonden.
Ironisch genoeg raakte ook het bedrijf dat uiteindelijk de omvang van de financiële discrepanties bij Wirecard onthulde – EY’s concurrent KPMG – zelf in een schandaal verwikkeld, dat van de in Dubai gevestigde private-equityfirma Abraaj, in 2018.
Een web van belangenvermenging tussen het management van Abraaj en het lokale KPMG-filiaal in Dubai leidde tot de verduistering van honderden miljoenen dollars, ten koste van investeerders. Onder die gedupeerden bevinden zich de Bill & Melinda Gates Foundation, maar ook de regeringen van het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Nederland.
Toen het Abraaj-schandaal, inclusief de nalatigheid van KPMG, uiteindelijk aan het licht kwam, noemde de FT de ineenstorting van het fonds een ‘wake-up call’ voor de sector van de Big Four. Aangezien KPMG ook nauw betrokken was bij tal van andere schandalen, van Guptagate in Zuid-Afrika tot 1MDB (hier samen met Deloitte) in Maleisië, is het maar de vraag hoeveel wake-up calls er nog zullen moeten komen.
Met elk nieuw schandaal waarbij er belangenverstrengeling tussen de Big Four en hun klanten is, beloven regeringen om het probleem op te lossen met nog meer en nog strengere regelgeving. Dat laatste leidt er dan echter steevast toe dat het oligopolie van de Big Four wordt geconsolideerd, net omdat zij al die extra bureaucratie beter aankunnen dan de concurrentie.
Die juridische toegangsbarrières zorgen er dan voor dat de Big Four heel wat minder marktdruk ervaart dan anders het geval zou zijn, wat de slechte prestaties in al die schandalen helpt verklaren.
Subsidies
Naast het verstoren van de markt, subsidiëren diezelfde regeringen de Big Four dan ook nog, via allerhande lucratieve overheidscontracten, die in theorie voor iedereen openstaan maar in de praktijk enkel voor hen. Dat is alvast de these van de ervaren consultant David Craig, die dit al in 2006 aankaartte in zijn boek “Plundering the Public Sector”, waarbij hij stelde dat de Britse regering “enorme hoeveelheden belastinggeld uitgeeft aan consultants op vlak van management en IT “.
Toen was Labour aan de macht in het VK, maar bij de Conservatieve regeringen is deze trend niet gekeerd, integendeel. De Covid-crisis heeft de tendens dan nog eens in een stroomversnelling gebracht. De Britse regering heeft immers haar uitgaven aan consultants sinds vorig jaar meer dan verdubbeld, waarbij bijna de helft van de 2,5 miljard pond aan contracten die sinds het begin van de pandemie zijn uitgedeeld, naar de Big Four is gegaan. Bij ons lijkt het ook de moeite waard om dit van naderbij te bekijken.
(lb)
De auteur Pieter Cleppe is hoofdredacteur van BrusselsReport, een nieuwe webstek die zich richt op nieuws en analyse met betrekking tot EU-politiek.