‘We mogen niet blind zijn voor vooruitgang’
In het kader van Internationale Vrouwendag zetten we graag iemand bijzonder in de kijker. Deze keer niemand minder dan Rigoberta Menchù. De Guatemalteekse mensenrechtenactivist won in 1992 de Nobelprijs voor de Vrede wegens haar strijd voor de rechten van de Maya-indianen. Newsweek sprak met Menchù tijdens haar bezoek aan Brussel.
Mevrouw Menchù, hoe gaat het met u?
‘Geweldig. Het is al een tijdje geleden dat ik nog in Brussel ben geweest, dus ik ben blij om hier te zijn.’
U bent hier voor de jaarlijkse PeaceJam-conferentie. Een moment waarbij jongeren samenkomen om zich te buigen over maatschappelijke thema’s. Waarom vindt u dat belangrijk?
‘Er worden vandaag veel boodschappen de wereld ingestuurd, maar die bereiken de jeugd niet altijd. PeaceJam brengt jongeren over de hele wereld samen om hun de kans te geven ideeën en ervaringen uit te wisselen. Zo leren ze de werelduitdagingen van vandaag beter begrijpen en komen belangrijke onderwerpen zoals vrouwenrechten aan bod.’
Hoe was u zelf als kind?
‘Ik was een tornado (lacht). Mijn familie en ik werkten hard in de bergen van Guatemala en dat was niet altijd even gemakkelijk. Zoals velen wellicht weten, speelde mijn vader een belangrijke rol in mijn leven. Hij was een van de weinigen die mij wel liet dromen en benadrukte dat ik in het leven dingen kon verwezenlijken. Hij wou dat ik de wereld ontdekte en dat ik zou gaan studeren. Maar de situatie waarin we leefden, maakte het voor ons niet gemakkelijk. Er werd langs alle kanten aan mij getrokken en ik maakte geweld van dichtbij mee. Toen mijn ouders stierven, veranderde dat heel mijn leven. Ik groeide niet op in mijn eigen gemeenschap, aangezien ik moest vluchten. Aan de andere kant zette de context waarin ik opgroeide me aan om me voor goede doelen te engageren.’
‘Ik woonde in de bergen van Guatemala. Mijn familie en ik lieten ons niet leiden door de tijd, maar door de zon. Hele lange dagen werkten we op het veld en droegen we de loodzware oogst op onze rug. Maar gelukkig was er mijn vader die mij deed geloven in dromen.’
U groeide op in een nonnenschool als dienstmeisje. Hoe heeft u die tijd ervaren?
‘Heel goed. Ik leerde er heel wat belangrijke waarden en normen kennen zoals creativiteit, discipline en enthousiasme. Daarnaast was het ook een plek waar mijn maatschappelijk bewustzijn kon groeien. Ik leerde er de principes van de kerk kennen alsook mensen die streefden naar een betere wereld. Ik kuiste er de toiletten en bureaus, maar elke donderdag kreeg ik de kans om te leren lezen en schrijven. Een Belgisch koppel gaf me toen een beurs om die lessen te financieren, want mijn vader zou dat nooit hebben gekund.’
Hoe combineerde u dat met de verplichtingen thuis?
‘Op mijn zestiende verliet ik mijn dorp om me volledig te kunnen focussen op het werk in de nonnenschool. Nadien kreeg ik de beurs en kwam ik in de mogelijkheid de lagere school in twee jaar te doorlopen. Toen mijn vader stierf stond ik op het punt te beginnen aan mijn tweede jaar op de middelbare school.’
U heeft nu zelf een kind, hoe verschilt zijn scholing met die van u?
‘Mijn zoon is 25 jaar. Hij heeft net zoals ik veel meegemaakt. Toen hij op school zat in Guatemala kreeg hij te maken met bedreigingen en intimidatie. In 2000 beslisten we om voor vier jaar naar Mexico te trekken. Hij ging daar ook naar school. Toen de situatie in Guatemala wat rustiger werd, keerden we terug. Maar toen bleek het onderwijssysteem enorm te verschillen. Dit had een negatieve invloed en zorgde ervoor dat hij op school een achterstand kreeg. Hij zit momenteel nog steeds op de universiteit en ik hoop dat hij dit jaar afstudeert. Ik wil namelijk zo snel mogelijk een kleinkind (lacht).

U was ook presidentskandidate in 2007 en 2011. Wat zette u aan om in de politiek te gaan?
‘De linkse partij ‘El Partido Encuentro por Guatemala’, die opgericht werd door de vrouwelijke mensenrechtenverdediger Nineth Montenegro, vroeg me in 2007 om hun presidentskandidaat te zijn. Ik ben daarop ingegaan, want het was een kleine partij en ze hadden nu eenmaal iemand nodig. De beweging maakte van veel sociale thema’s prioriteit en zette me ook aan om verder te gaan met de oprichting van mijn eigen partij ‘Winaq’, die zou opkomen voor de Maya-indianen. In 2011 schoven ze me binnen mijn eigen partij naar voren.’
U zou de eerste vrouwelijke president zijn geweest?
Ik was toen zeker niet voorbereid om echt president te worden. Het doel was meer om minderheden te betrekken in de race van de verkiezingen en om Maya’s en andere lokale groepen in het parlement te krijgen. Ik wou mijn bekendheid met die mensen delen om hun een podium te geven.’
Tot nu toe heeft Guatemala nog geen vrouwelijke president gehad. Hoe komt dat denkt u?
‘Het is hallucinant dat vrouwen wereldwijd nog steeds niet dezelfde kansen krijgen. Toen ik zelf kandidaat was in 2007 kreeg ik te maken met heel wat kritiek, afgunst en haat. In plaats van dat mensen mij feliciteerde omdat ik op de voorgrond trad, kreeg ik heel wat negatieve reacties. En dat overkomt veel vrouwen vandaag nog steeds. Daarnaast heeft het ook nog eens een invloed op de directe omgeving van die vrouwen. De kost die ze dragen door publiekelijk naar voren te treden, ligt enorm hoog.’
Wat voor evoluties ziet u in de emancipatie van de vrouw?
‘Toen ik met mijn werk begon in 1985, ging ik naar een bijeenkomst voor vrouwenrechten in Kenia. Die werd toen nog opgericht om de eeuwige stilte te kunnen doorbreken. Als ik die tijd vergelijk met nu, zie ik wel vooruitgang in de positionering van de vrouw. Wanneer we naar domeinen zoals wetenschap en politiek kijken, zien we steeds meer vrouwen die het voortouw nemen. We moeten blijven streven naar die gelijkheid tussen man en vrouw, maar we mogen niet blind zijn voor wat we al bereikt hebben. Er zijn nu steeds meer wetten die vrouwen beschermen en er is ook wat meer aandacht voor. Het is belangrijk om een eenheid te vormen, enkel zo kan de vrouw zich ten volle ontplooien.’
U heeft zelf de nobelprijs gewonnen in 1992. Wie zou die vandaag van u mogen winnen?
Elk jaar schuif ik een kandidaat naar voren. Het Nobelprijsinstituut vraagt ons de naam anoniem te houden. Ze geven de prijs wellicht aan de beste.(lacht)
Zou u de prijs terug willen winnen?
Het is leuk om erkend te worden voor je engagement en strijd, maar daarvoor hoef ik geen tweede Nobelprijs te winnen. Het opent tal van deuren en de impact van je werk is groter. Maar de internationale steun blijft relatief. De mensheid heeft niet altijd veel aandacht gehad voor wat er op mijn agenda stond. Het belangrijkste is dat ik in staat was om in contact te komen met organisaties en instituties wereldwijd die een platform bieden aan minderheden, vrouwen en jongeren, zoals ‘PeaceJam’.