Noorwegen wordt algemeen beschouwd als het meest ontwikkelde, gelukkige en democratische land van de wereld en wordt tevens bestempeld als één van de leiders van de duurzame economie van de toekomst. Dat milieuvriendelijke imago verbergt echter een realiteit waarbij het land eerder als een symbool voor wereldwijde vervuiling zou moeten worden bekritiseerd. Dat zegt James Watkins, journalist bij de nieuwssite Ozy.
Bij de rijke landen hebben weliswaar alleen Zweden en Zwitserland een economie die minder intensief op koolstofdioxide functioneert, maar tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat Noorwegen één van de grootste exporteurs van olie en gas is.
Uitstoot
Wanneer men de export van fossiele brandstoffen mee in de ecologische voetafdruk van Noorwegen zou integreren, blijft van het duurzame imago van het land niet veel meer over. Op dit ogenblik is het land één van de naties met de laagste niveaus koolstofdioxide op de hele planeet, maar met inbegrip van de export zou het land binnen de rijke wereld veruit de grootste producent worden.
De Noorse uitvoer van olie en gas veroorzaakt jaarlijks immers ongeveer 500 miljoen koolstofdioxide. De binnenlandse economie laat amper een niveau van 50 miljoen ton optekenen. Per bruto binnenlands product zou Noorwegen op het gebied van emissies binnen de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) zelfs de hoogste score halen.
“Uiteraard exporteren ook de andere Oeso-landen fossiele brandstoffen, maar daar laat die relatie veel minder extreme scores optekenen,” schrijft James Watkins. “In Canada zou de ecologische voetafdruk met 115 procent toenemen, terwijl in Australië een verdrievoudiging zou laten registreren. In Noorwegen is er echter sprake van een vertienvoudiging.”
Die verschillen kunnen volgens Watkins een grote impact hebben, aangezien ze een rechtstreekse invloed hebben op de manier waarop wordt gedacht over partijen die de grootste morele plicht hebben om de klimaatverandering het meest intensief aanpakken.
Verantwoordelijkheid
“Noorwegen aanvaardt geen verantwoordelijkheid voor zijn geëxporteerde emissies,” betoogt Robbie Andrew, onderzoeker bij het Centrum voor Internationaal Klimaatonderzoek in Oslo. “Dat kan vergeleken worden met de verkoop van wapens aan een land dat in oorlog is en zich aan wreedheden begaat en de leverancier niet de verantwoordelijkheid zou nemen omdat men niet zelf de trekker overlaat.”
Het Noorse voorbeeld toont volgens Watkins dan ook aan dat het in een geglobaliseerde economie geen enkele zin heeft om louter met nationale uitstootgegevens te werken. Dat kan volgens hem ook in de Verenigde Staten worden vastgesteld.
“Noorwegen wordt echter met een unieke paradox geconfronteerd,” erkent de journalist. “Een groot deel van de enorme rijkdom van het land is immers gebouwd op de export van zijn fossiele brandstof. Het Noorse Oljefondet is met een portfolio van meer dan 1 biljoen dollar het grootste staatsfonds van de wereld.”
“Die rijkdom is ook een van de elementen die ertoe geleid hebben dat Noorwegen één van de beste verzorgingsstaten van de hele wereld is. Dat willen de meeste mensen niet in gevaar brengen. Het is dan ook bijna onmogelijk om in Noorwegen een meerderheid te vinden die de productie van fossiele brandstoffen wil stoppen.” Verdedigers van de Noorse economie wijzen er bovendien op dat het land ook elders in de wereld honderden miljoenen dollars investeert in duurzame programma’s.
“Het morele dilemma kan voor de Noorse economie uiteindelijk echter tot een existentiële crisis uitgroeien,” waarschuwt Christoffer Ringnes Klyve, voorzitter van de milieuvereniging Future in Our Hands. “Noorwegen is immers wereldwijd leider in elektrische auto’s, maar is daarmee ook één van de motoren van een trend die op termijn de markt voor zijn belangrijkste exportproduct – olie – zal ondermijnen. Dat vormt een gigantisch nationaal dilemma.”