Helsen in Bagdad: Bouwen op de erfenis van een bloedig verleden

De afgelopen 20 jaar leek Irak, in de loop van drie verschrikkelijke oorlogen aan het begin van de 21ste eeuw, terug te keren naar het jaar Nul, een cijfer dat in het Tweestromenland is uitgevonden. Die oorlogen hebben de hoofdstad Bagdad geruïneerd. Maar niet gebroken. Bagdad staat niet langer voor bloed, geweld en lijken op straat. Je kan er weer gewoon als toerist naar toe, een visum krijg je zonder problemen op de luchthaven van Bagdad. Het is de moeite, zo constateerde onze correspondent Marc Helsen. Hij schreef er deze vierdelige reeks over, die je hier exclusief kan lezen. Vandaag de eerste aflevering: Bouwen op de erfenis van een bloedig verleden

Mohammad Kassim tuurt over het water van de Tigrisrivier naar de overkant, waar de ‘Green Zone’ ligt, het afgeschermde gebied waar onder meer de Amerikaanse ambassade –de grootste ter wereld- ligt. Terwijl de schemering vat krijgt op Bagdad zie ik in de afgesloten internationale Green Zone alleen nog silhouetten.

“Wat zou er gebeuren mocht ik hier in de rivier gaan zwemmen?”

“You would be shot.”

Bagdad lijkt te herademen na twee decennia van rampspoed, bepaalde zaken nemen ze er nog erg serieus. Niet zwemmen in de buurt van de Green Zone dus. Ook elders zou het geen goed idee zijn, want de rivier is, zoals de meeste rivieren in Irak, ernstig chemisch vervuild.

Mohammed en ik hebben dit gesprek aan het open raam van het Dauwa-restaurant, een van de chicste eettenten van de stad, dat is opgericht met gedeeld Turks/Iraaks kapitaal. Er wordt weer geïnvesteerd in de stad. Hij vertelt me over de grote betogingen tegen de regering van premier Mustafa-al-Kadhimi van oktober 2019. De politie schoot toen op twee dagen tijd 800 mensen dood die hervormingen eisten.

 “Overal in de straten lagen lijken. En wat zond de Iraakse tv uit? Een Engelse natuurdocumentaire. Dat zou nu niet meer kunnen. Ze ontsloegen nadien de tv-directeur. Nu zijn er camera’s van nieuwsploegen op straat als er iets gebeurt.”

Maar voorlopig gebeurt er niks. Bagdad likt nog altijd zijn wonden, maar probeert weer een gewone Arabische hoofdstad te worden. Zal dat ooit nog lukken?

 “Ik kwam terug om Irak te helpen. Misschien was dat een vergissing”      

Met wijdverspreide corruptie, economische rampspoed en delen van de gewapende strijdkrachten die hun eigen gang gaan en banden hebben met specifieke politieke partijen, is Irak nog altijd verre van hersteld van decennia vol oorlog en wreedheid. De werkloosheid bedraagt bijna 40 procent, petroleumvelden of niet. Irak is de tweede grootste olie-exporteur ter wereld en haalt 90 procent van zijn inkomsten uit olie, maar toch is zowat een derde van de bevolking van 25 miljoen inwoners arm. De coronacrisis en de daarmee gepaard gaande duik van de olieprijzen hebben er ook al geen goed aan gedaan. Het ongenoegen onder de bevolking -of het nu soennieten of sjiieten zijn- is groot, want wie er ook aan de macht is, de gewone man wordt alsmaar armer. Ondanks een overvloed aan het zwarte goud in het land. De jeugd vindt moeilijk werk: 25 procent zit thuis. Een nog groter deel moet genoegen nemen met laag gekwalificeerde baantjes. 

Voeg daar nog de onuitwisbare horrorbeelden bij van mensen in een oranje overall die ergens in Irak door de bloedhonden van IS worden bedreigd en afgemaakt en je realiseert je dat Irak niet bovenaan de agenda van de doorsnee Westerse toerist staat.

Mijn tafelpartner Mohammad beseft dat maar al te goed. Hij studeerde drie jaar in Berlijn, haalde er een master in filmrestauratie, en keerde terug naar Bagdad. “Ik kwam terug om Irak te helpen.”

Hij kijkt in zijn bord. “Misschien was het een vergissing.”

“Kijk, we hebben in Irak in 50 jaar tijd vijf revoluties gehad en telkens veranderde er niks. En nu hebben we op 40 miljoen inwoners amper 100.000 Ph.d’s. Zonder nog te spreken van de braindrain en het feit dat er 1,5 miljoen Syriërs naar Irak vluchtten.”

En dan nog iets. “In Duitsland woog ik 75 kilo”, zucht Mohammed. “Nu weeg ik er 110. Het probleem is chocolade.”


Een jongeman biedt in Bagdad een foto van Hitler te koop aan. Foto: Marc Helsen.

Op weg naar het bekendste koffiehuis van Bagdad ben ik langs vele tientallen boekenkraampjes gelopen, waar ontelbare tweedehandsboeken, maar ook nieuwe, te koop liggen. Van kleurboeken voor kinderen tot een praktisch handboek voor chirurgie en Mein Kampf van een zekere Hitler. Het boek van Adolf ligt er naast een boek over Trump en eentje over het leven en de werken van drugskoning Pablo Escobar. 

In een van de smalle straatjes in de bazaar die naar Mutanabi Road leiden, zie ik zelfs een portret van Hitler hangen. Als ik er naar staar, komt er uit het aanpalende winkeltje en jonge kerel te voorschijn die het me voor vijftien dollar aanbiedt. 

“Waarom zou ik een portret van Hitler willen kopen? Hij is een schoft.”

“Wij vinden hem goed.”

“Waarom vinden jullie hem goed?”

“Omdat hij veel Joden doodde.”

Foto Marc Helsen.

Welkom in het Shabander Café

Sinds zijn opening, meer dan een eeuw geleden heeft Shabander Café aan Mutanabi Road een grote aantrekkingskracht op schrijvers, dichters, journalisten, politici en boekenliefhebbers. Van de Britse koloniale periode tot het hedendaagse Irak hebben klanten de geboorte van de natie meegemaakt, het omverwerpen van de monarchie, de ijzeren greep van Saddam Hussein, de catastrofe van de door de VS geleide invasie en de daaropvolgende chaos én de inval van IS.

Dat bleef niet zonder gevolgen. Tijdens de burgeroorlog zorgde een zware autobom voor een afschuwelijk bloedbad in Mutanabi Road, die 100 doden achterliet en het café verwoestte. Onder de doden waren vier zonen en een kleinzoon van de eigenaar van Shabander Café, Mohammed Al-Khashali.

Eén van de twee overblijvende zonen van eigenaar Mohammed. Op de achtergrond, tegen de muur de foto’s van zijn vier zonen en kleinkind die stierven door de autobom. Foto Marc Helsen.

Mohammed zit op zijn traditionele plaats, aan de kassa bij de inkom, wanneer ik het café binnenloop. “Welkom”, zegt hij. Hij knikt als ik hem vraag of de zwart-wit foto’s aan de muur links van hem zijn kinderen zijn. Over de aanslag zelf wil hij liever niet meer te vertellen. “Maar neem plaats en voel je hier verbonden met onze geschiedenis”, zegt hij minzaam.

De obers lopen af en aan met theeglazen en gloeiende kolen voor de hookah-pijpen, een blauwe walm drijft voor de honderden oude foto’s aan de bepleisterde muren. Vanaf het prille begin, in 1917, was Shabander Café een instituut, opgericht door de Turkse zakenman Abdel Majid Al-Shabander. Hij had er een drukpers. Mohammed Kashali nam het theehuis over in 1963.

“Ik hield het zoals het was”, zegt hij. “Dit is een plaats waar iedereen welkom is, ongeacht zijn religie, cultuur of zijn plaats in de maatschappij. Hier respecteert iedereen, iedereen.”

Terwijl de glazen rinkelen en vooral mannen, maar toch ook enkele vrouwen aan een theetje nippen of aan een pijp lurken. Twee mannen aan een andere tafel staan erop mijn thee te betalen. Ze staan op als ik het café verlaat, en leggen de hand op hun hart. Hoezo, Irak is een barbaars land?


Mohammed Al-Khashali, de eigenaar van het Shabander Cafe aan Mutanabbi Road in Bagdad. Foto: Marc Helsen.

Ammar, journalist en fixer

Ik bestel een latte macchiato in het gestileerde Ridha Alwan koffiehuis aan Omar Bin Yasir Street. De ‘Alwan’ is de verpersoonlijking van het nieuwe Irak. Jongelui tikken er op laptops en zijn in de weer met hun gsm. Facebook, WhatsApp en Instagram zijn hier dé communicatiemiddelen voor deze aan technologie verslingerde jonge generatie. Niet om een onnozele foto van het eitje dat ze vanochtend hebben gegeten op te zetten, maar om nieuws te delen, deals te sluiten en af te spreken. Al die actie speelt zich af in cafés en hotels waar het internet gratis is, of je er tenminste van een half uurtje gratis van geniet. 

Ik heb hier een afspraak met Ammar Karrem, een gerenommeerd journalist voor onder andere de BBC en AFP en ook een fixer, die handen schuddend en groetend door de straten van de modernere districten van de hoofdstad wandelt en overal, tot in de hoogste kringen toe, connecties heeft.

“Kom”, zegt Ammar, nadat hij zijn koffie half heeft uitgedronken, we gaan even goedendag zeggen bij een vriend van mij.”

Hij laveert zijn Toyota Landcruiser met één hand door het chaotische verkeer terwijl hij met zijn andere hand sms’en en mails stuurt. Hij laat zijn auto achter op het voetpad en we wandelen de straat in. Opeens komt een klein meisje hem achterna gelopen, ze roept iets en Amar haalt achteloos zijn autosleutels uit zijn zak en vertrouwt ze het kind toe. Ze gaat er als de wiedeweerga vandoor, terwijl Amar verder wandelt. Wat later is ze er weer en krijgt Ammar zijn autosleutels terug.

“Waarover ging dat?” vraag ik.

“Ze kwam zeggen dat de lichten van mijn auto nog brandden”, zegt Ammar. “Ze is de dochter van de man die geparkeerde auto’s hier in het oog houdt.”

“Islamitische Staat is niet verslagen”

De vriend van Ammar is een politieman: brigadier-generaal Qusey Al Kaabi, het hoofd van de Iraakse immigratiedienst. Om het gebouw binnen te komen moet iedereen zijn gsm afgeven, behalve wij. De generaal ontvangt ons met een brede glimlach op zijn schitterende en naar parfum ruikende kantoor.

“Dank u voor uw bezoek aan Irak”, zegt de generaal. “Mensen denken alleen aan oorlog en bloed als ze aan Irak denken, maar we zijn nu op de goede weg. De Irakezen houden weer meer van het leven dan dat ze het haten.”

De generaal is een overheidsdienaar, dus die kan moeilijk anders dan positief naar de toekomst kijken. Maar de vraag die niet kan ontweken worden, wordt gesteld door een bekende Braziliaanse reportagemaker en oorlogsverslaggever Gabriel Chaim, die met zijn werk al prijzen won en met wie ik in Bagdad aan een tafel in het Derbune-restaurant zit: “Wat kan je verwachten in een land waar tegelijkertijd de Amerikanen nog militair aanwezig zijn, samen met de Iraanse Revolutionaire Wachten van Saddam en pro-Sjiitische milities. En waar het Iraakse leger nog haast elke dag operaties uitvoert in het bergachtige noorden van het Land”, zegt Chaim.

In het operatietheater tegen IS ten noorden van Mosul –dat vier jaar geleden op IS werd heroverd- gebruikte hij als eerste drones die haarscherpe beelden maken van wat er aan de frontlinie gebeurt. Hij toont ze: het is niet zelden schokkend beeldmateriaal van aan flarden gereten mensen. Zijn opnames waar je raketten doel ziet treffen kwamen op CNN en U2 kocht ze om ze te projecteren tijdens een van hun concerten.

“IS is niet verslagen”, zegt tafelgenote Jana, een Tsjechische oorlogsjournaliste, die Chaim vaak naar de oorlogszone in het noorden vergezelt. “Hun slapende cellen in de bergdorpen in het noorden van Irak hebben weer moed gevat na de Amerikaanse nederlaag en aftocht in Afghanistan.”

Bij ons aan tafel zit ook de frêle Syrische Lira, die als enige vrouwelijke fixer in het oorlogsgebied aanwezig is. “Mijn naam staat niet op de aftiteling van al die oorlogsreportages, maar dat hoeft niet. Ik ben wel trots op wat ik doe, want ik weet dat zonder mij die reportages niet tot stand zouden zijn gekomen”, zegt ze. “Maar ik zie er wel van af. Teveel lijken. Vroeger praatte ik er niet over. Nu wel. Dat helpt.”

“De bank overvallen? De regering heeft de bank overvallen!”

Het verlaten postgebouw in de binnenstad van Bagdad. Foto Marc Helsen.

In een groot deel van Bagdad, zowel in de oude stad als in de nieuwe staan overal de bomwerende muren, bestaande uit dezelfde betonnen platen als die van de Berlijnse Muur ooit. In de oude stad staan de gevels van prachtige huizen nog overeind, maar ze zijn vaak de façade van uitgebrande karkassen, die in brand werden geschoten of gestoken. Of soms gewoon uitbrandden omdat een kortsluiting in de elektriciteitskast de zaak in de fik stak.

De oude boekenwinkel van Mr. Akrem (62) ontsnapte als enige van een heel verdiep van winkeltjes aan zo’n brandramp. Mr. Akrem verkoopt boeken vol foto’s van het oude Irak. In een land dat zijn geheugen heeft uitgewist zijn ze zeldzame getuigen van hoe het vroeger was. Vóór alles in puin werd geschoten, afbrandde of in verval raakte. Mr. Akrem overhandigt me een dik boek van 672 pagina’s. Ik denk dat het een fraai kunstboek is. “In dit boek staan al de kunstwerken die werden gestolen toen de Amerikanen Irak bezetten”, zegt Mr. Akrem.

“Wie heeft ze gestolen?”

“De Iraakse bevolking.”

De assistente van Mr. Akrem maakt lamubastra,  een thee van gedroogde limoenen voor ons. Ze is alleraardigst en erg bedeesd, maar als ik vraag of ik een foto van haar mag maken, verandert ze op slag in een model. Ze neemt een pose aan met haar glas. Ze heet Noor. Als ik haar vertel dat ik weet dat Noor ‘licht’ betekent in het Arabisch, straalt ze en zegt: “U zou Arabisch moeten leren.”

Noor, de assistente in de oude boekhandel van Mr. Akrem. Foto Marc Helsen?

Mr. Ashraf droomt ervan om naar Europa te komen. 

“Maar ik moet eerst geld vinden”, zegt hij.

“Overval de bank”, suggereer ik.

“De bank overvallen? De regering heeft de bank overvallen!”

Dit is de eerste aflevering in een reeks van vier. Morgen lees je hier deel 2: Het gewiste geheugen van Irak

(kg)

Meer