Een retourtje Rome voor 19,99 euro en logeren via Airbnb? Ondenkbaar in de toekomst, menen enkele stemmen uit de reissector. Zij pleiten voor een slimmer en groener toeristisch model, waar zowel de planeet, de lokale bewoner als de reiziger beter van wordt. Een stap verder dan duurzaam toerisme dus.
Een Louvre zonder wachtrijen, een desolaat San Marcoplein en een Trevifontein zonder schaduwspel van tientallen selfiesticks. Het contrast tussen die haast apocalyptische beelden aan het begin van de coronacrisis versus het tijdperk vóór maart 2020 kon niet groter. Volgens de recentste gegevens van de World Tourism Organization (WTO) van de Verenigde Naties daalde het aantal internationale toeristen in de eerste helft van 2020 met 65 procent, vergeleken met vorig jaar. In juni alleen ging het om een daling van 93 procent. Terwijl de positivo kan opperen dat die herwonnen rust platgetreden pleinen doet herademen, is er onvermijdelijk een economische schaduwzijde: 100 miljoen directe jobs in de toeristische sector staan door de crisis op de helling. De terugval kostte tussen januari en mei alleen al naar schatting 392 miljard euro aan opbrengsten uit internationaal toerisme. Volgens de WTO is dat ongeveer vijf keer zoveel als de impact van de globale economische crisis van 2009.
Dat dat zeer problematisch is voor een sector die gemiddeld 10 procent van het globale bbp uitmaakt en een op de tien banen verzorgt, hoeft geen betoog. Maar minstens even problematisch was het uit zijn voegen barstende massatoerisme, net voor de crisis. Wijken in Barcelona waar je geen basiscursus Spaans nodig hebt om de ‘Turistas NO!’-borden te begrijpen, overbevolkte kustlijnen bezaaid met ingrediënten die de plastic soep spijzen, ontwrichte huizenmarkten door een overdaad aan Airbnb-woningen en cruiseschepen die de Europese Green Deal nog als een ver-van-mijn-bedshow beschouwen. Bovendien werd net voor de crisis voorspeld dat globaal toerisme de komende jaren spectaculair zou verder groeien.
Corona was in dat opzicht een welkome wake-upcall, vindt Guy Bigwood, managing director bij de Global Destination Sustainability Movement (GDS). Dit internationale orgaan helpt toeristische bestemmingen, steden, landen en organisaties bij het uittekenen van een duurzame strategie. ‘Ik besef dat het wrang klinkt, omdat deze pandemie zoveel jobs en mensenlevens eist’, vertelt Bigwood ons in een Skype-gesprek. ‘Maar tegelijkertijd stemt de coronacrisis mij optimistisch. Ik woon in Barcelona, waar plots duidelijk wordt hoe een leven zonder massatoerisme eruitziet. Helemaal geen bezoekers is uiteraard geen optie, want bestemmingen hebben toerisme economisch gezien nodig en mensen zullen altijd op reis blijven gaan. Maar we kunnen niet meer terug naar hoe het was. We hebben behoefte aan een houdbaar toeristisch model voor de bewoners, de planeet en de reizigers. Mensen zoals ik benadrukken dat al twintig jaar, maar dankzij de crisis wordt plots een vergrootglas gericht op alles wat goed en fout gaat in deze sector.’
De Titanic van koers veranderen
Wie een duidelijk idee heeft over hoe het anders kan, is de Britse toerisme-experte Anna Pollock. Als oprichtster van de organisatie Conscious Travel is zij zowat de bekendste internationale messias van het concept ‘regeneratief reizen’, naar analogie met regeneratieve landbouw, die verschraalde bodems herstelt, of regeneratieve architectuur, waarbij gebouwen niet alleen energieneutraal zijn maar ook zelf energie opwekken. Simpel gezegd komt het hierop neer: laat een reisbestemming beter achter dan hoe je die bij aankomst gevonden hebt. Zo wordt niet alleen jij als toerist er beter van, maar ook de omgeving en natuur, de plaatselijke bewoners en de planeet. ‘Regeneratief reizen gaat nog een stap verder dan duurzaam toerisme’, vervolgt Bigwood, wiens organisatie er sinds een jaar ook steeds meer de nadruk op legt. ‘Wie duurzaam reist, vermindert of vertraagt de negatieve gevolgen van zijn gedrag. Als je regeneratief reist, komen er ook positieve effecten in de plaats door de ‘schade’ te herstellen.’ Of om het met de metafoor van Anna Pollock te zeggen: met duurzaam reizen kun je de Titanic vertragen. Maar je kunt hem niet van koers doen veranderen.

Een concreet voorbeeld is het toeristische verblijf Playa Viva in Mexico. De bamboehutjes functioneren op zonne-energie, het merendeel van wat je als toerist uitgeeft, stroomt terug naar de lokale gemeenschap, er is een plaatselijk conservatieproject voor schildpadden en ze produceren zelf voedsel via permacultuur. Playa Viva is een van de 45 verblijven die je terugvindt op regenerativetravel.com. Het internationale touragentschap, opgericht in 2019, plaatst alleen verblijven op hun website na een screening van CO2-uitstoot, welzijn van het personeel, consumptie van lokale producten en activiteiten waarmee bezoekers en bewoners dichter bij elkaar gebracht worden. Op ecologische bestemmingen in Centraal-Amerika, waaronder Costa Rica en Ecuador, is regeneratief toerisme ook een hot topic, mede voortgestuwd door het internationale platform turismoregenerativo. org. Zij moedigen wetenschappelijk onderzoek rond regeneratief reizen aan en willen meer ruchtbaarheid rond het onderwerp creëren.
‘Mensen zullen altijd op reis blijven gaan. Maar we kunnen niet meer terug naar hoe het was. We hebben behoefte aan een houdbaar toeristisch model voor de bewoners, de planeet en de reizigers.’
Ook in Nieuw-Zeeland staan de neuzen steeds meer in de regeneratieve richting. In juni 2020 richtte de minister van Toerisme er een ‘Tourism Taskforce’ op om te onderzoeken hoe ze toerisme na COVID-19 anders kunnen aanpakken, zodat zowel het land als de inwoners er beter van worden. Nieuw-Zeeland verhoogde eerder al de toeristentaks om de opbrengst ervan rechtstreeks te investeren in natuurlijk en cultureel erfgoed en afvalverwerking, om de negatieve effecten van toerisme terug te draaien. ‘Touroperators uit ons land worden aangemoedigd om regeneratief te werk te gaan’, zei de CEO van Tourism New Zealand in een interview met een plaatselijk reismagazine begin september. ‘Denk aan het bestrijden van dierenplagen, het aanplanten van inheemse bomen en ervoor zorgen dat elk toeristisch bezoek voordeel oplevert voor de omgeving.’
Kwaliteit boven kwantiteit
‘Hoewel hier en daar stappen gezet worden, blijft regeneratief toerisme vooralsnog een relatief nieuw en soms abstract concept’, vervolgt Bigwood. ‘Het is moeilijk om in deze fase landen op te sommen die pionier zijn. Ik werk met bestemmingen als Göteborg en Kopenhagen. Op het vlak van duurzaamheid zijn dat absoluut koplopers, maar daarom zijn ze nog niet regeneratief. Het gaat om een compleet nieuwe manier van kijken naar toerisme. In landen als Ecuador, Mexico en Costa Rica vind je wel goede voorbeelden van lokale regeneratieve projecten. Maar daarom is de strategie voor het hele land nog niet consequent aangepast.’
Volgens de Nederlandse professor toerisme en geografie Jan van der Borg (KU Leuven) past regeneratief toerisme binnen een stroming die al veel langer meedraait. ‘Slow tourism, ecotoerisme of sociaal toerisme, waar de vakantieganger ook iets nuttigs doet voor de lokal gemeenschap, bestaat al twintig jaar, binnen het bredere kader van de ‘belevingseconomie’’, vertelt hij aan de telefoon, vanuit het momenteel toerismeluwe Venetië, waar hij woont en werkt. ‘Denk aan reizigers die meedraaien in een kindertehuis in Vietnam, of die na een natuurramp mee helpen op te ruimen en nieuwe bomen aanplanten. Aanvankelijk was het een nichegroep die op zoek ging naar zo’n unieke ervaring, maar de interesse is de voorbije jaren gegroeid. Aan dit type reizen kan echter op twee manieren iets schorten. Ofwel worden ze op poten gezet door ngo’s die weinig kaas gegeten hebben van reizen organiseren. Zij bieden een fantastische authentieke ervaring, maar de randvoorwaarden zoals de accommodatie laten te wensen over. Ofwel het commerciële touroperators die een reis met liefdadigheidswerk tot in de puntjes voorbereiden, maar het ‘authentieke’ vrijwilligerswerk ontbreekt. Het geld dat je uitgeeft komt dan ook grotendeels weer bij het reisbureau terecht, in plaats van bij de lokale bevolking.
‘Regeneratief reizen’ is naar analogie met regeneratieve architectuur, waarbij gebouwen behalve energieneutraal zijn, ook zelf energie opwekken. Simpel gezegd komt het hierop neer: laat een reisbestemming beter achter dan hoe je die bij aankomst gevonden hebt.
Er is volgens van der Borg nog steeds behoefte aan een goede mix van beide in het toerismeaanbod, omdat de vraag er ook is. Een type reis die goeddoet voor de ander en de planeet, maar ook aantrekkelijk is voor de reiziger. ‘In dat gat springt regeneratief toerisme’, aldus van der Borg. ‘Maar het is ook een reactie op het massatoerisme van de voorbije jaren. Reizigers willen niet langer het onpersoonlijke van een stad waar miljoenen toeristen passeren. Slow tourism met aandacht voor de lokale bevolking bevindt zich steeds minder in een vergeethoekje.’ ‘Een van de beste voorbeelden van wie hier nu al mee bezig is, is Toerisme Vlaanderen’, meent de professor. ‘Ik beschouw Vlaanderen als een van de leading destinations over landsgrenzen heen. Eerst en vooral plaatst Toerisme Vlaanderen in zijn ‘Reizen naar Morgen’-visie altijd kwaliteit boven kwantiteit, om zo het massatoerisme de kop in te drukken. Ten tweede zien zij de bewoners of lokale ondernemers als spil in het toeristische systeem, in plaats van de grote multinationals. Die twee aspecten consequent doorvoeren in een nieuwe strategie, dat zou pas baanbrekend zijn.’
Vlaanderen als leading destination
Eigen lof mag dan wel stinken, naast van der Borg omschreef The New York Times eind augustus ‘Visit Flanders’ (Toerisme Vlaanderen) als een van de pioniers in het definiëren van een nieuwe, ‘betere’ vorm van toerisme. Ook Guy Bigwood noemt ‘Nieuw-Zeeland en Vlaanderen’ in één adem bij het doorvragen naar de beste voorbeelden van een regeneratieve visie. Als we de complimenten in Brussel voorleggen aan Elke Dens, marketingdirecteur bij Toerisme Vlaanderen en brein achter de ‘Reizen naar Morgen’-visie, neemt ze die bescheiden in ontvangst. Des te groter is de bevlogenheid waarmee ze het huidige toeristische roer van koers wil doen veranderen.
‘Het toerisme is de voorbije jaren spectaculair gegroeid. Het klassieke verdienmodel is gebaseerd op zo veel mogelijk toeristen aantrekken en daarmee de winstmarge maximaliseren. Die winst wordt opgestreken door grote multinationals, terwijl de lokale bevolking met lege handen achterblijft. In bepaalde delen van Afrika bijvoorbeeld is dat probleem heel groot. Amper 5 procent van de inkomsten uit toerisme blijft daar in de landen zelf. Terwijl ze wel achterblijven met de negatieve gevolgen, zoals vervuiling, verval van de natuur, het erfgoed … We moeten van een degeneratief systeem naar een regeneratief systeem. Een grote sprong, want het vergt een totaal andere manier van denken.’
‘Een van de beste voorbeelden van wie hier nu al mee bezig is, is Toerisme Vlaanderen. Ik beschouw Vlaanderen als een van de leading destinations over landsgrenzen heen.’
Sinds 2018 onderzoeken Elke Dens en haar collega’s onder de noemer ‘Reizen naar Morgen’ hoe we niet langer ‘meer’, maar wel ‘beter’ toerisme kunnen creëren. Ze lieten zich daarvoor bijstaan door de eerder genoemde Britse toerisme-experte Anna Pollock. Hun recentste bevindingen bundelden ze in een gelijknamig boek dat eind september verscheen. ‘We willen reisbestemmingen die onder invloed van toerisme floreren in plaats van aftakelen. Van ‘groeien’ naar ‘bloeien’ zeg maar’, aldus Dens. ‘Dan moet je verder kijken dan alleen het economische. In de praktijk willen we voor drie partijen een meerwaarde creëren: de plaatselijke bewoner en handelaar, de bezoeker en de omgeving.’ Als voorbeeld in eigen land verwijst Dens naar verschillende inclusieve projecten rond Wereldoorlog I-toerisme, waar lokale inwoners actief betrokken werden. ‘Zo was er ‘Coming World Remember Me’, een herdenkingsmonument met gekleide beeldjes waaraan zowel bewoners, bezoekers als schoolkinderen bouwden. Of het Lichtfront in Ploegsteert, waar driehonderd vrijwilligers een fakkel droegen. Als je de bewoners zelf betrekt bij toeristische activiteiten en ze trots kunnen zijn op hun erfgoed, zullen ze hun gastvrijheid naar bezoekers behouden. Of neem wielrennen. Er komen sportievelingen speciaal uit Amerika overgevlogen om de Muur van Geraardsbergen te beklimmen. Als je die in contact kunt brengen met lokale wielerfanaten, creëer je een meerwaarde voor de bezoeker en de local. Als je hen ook nog eens kunt aansporen om in een lokale bed and breakfast te logeren – bijvoorbeeld in wielerthema – hou je de keten kort en heeft de plaatselijke ondernemer er iets aan. Ook daar zit een kentering. Terwijl een stad vroeger blij was met een grote hotelketen, omwille van het prestige en het aanzien, groeit het besef dat we beter de lokale economie kunnen steunen, zodat de inkomsten bij de plaatselijke gemeenschap blijven.’
Dens beseft dat we met Vlaanderen in een comfortabele positie zitten, omdat we hier nog niet met massatoerisme op het niveau van Venetië of Barcelona kampen, en er geen Great Barrier Reef onder het wateroppervlak van de Noordzee verscholen ligt. ‘Maar we houden wel de vinger aan de pols, door regelmatige bewonersonderzoeken in steden als Brugge, Antwerpen en Gent waarin we vragen hoe ze tegenover toerisme in hun stad staan. We berekenen de carrying capacity van bestemmingen – ook weleens caring capacity genoemd – en becijferen hoeveel toerisme ze aankunnen.’
‘Het is een kwestie van een balans zoeken, zodat we toeristische trekpleisters niet overbelasten. Bovendien is het belangrijk om preventief te werken. De omslag naar regeneratief toerisme is een traag proces. Het kan meer dan tien jaar duren voor een gedragsverandering doorsijpelt, dus je kunt er beter aan beginnen vóór de lokale bewoners hun buik vol hebben van toeristen. Ik zeg ook niet dat wij de perfecte oplossing hebben; er bestaat niet één magische formule die je op elke bestemming kunt overnemen.’
Live voor de webcam: het Hallerbos in bloei
Volgens Peter De Wilde, CEO van Toerisme Vlaanderen, heeft een stad als Venetië dit jaar een unieke kans laten liggen. ‘De coronacrisis was de gelegenheid bij uitstek om de stad terug te geven aan haar bewoners en het anders aan te pakken. In plaats daarvan riep de burgemeester toeristen op om massaal terug te komen. Het is begrijpelijk dat de toeristische sector hun kortetermijnverlies zo snel mogelijk wil compenseren.
Maar wij denken dat het op lange termijn net voor meer verlies zorgt voor alle partijen. Een duurzame oplossing kost tijd.’ Elke Dens beaamt. ‘Met zo’n quick fix ga je weer naar hoe het vroeger was: concurreren en snel willen groeien door de prijzen te laten zakken. Maar uiteindelijk betaalt iemand de tol voor die lage prijs: de bewoners, de mensen in horeca en toerisme, de omgeving. Het probleem met snel willen groeien, is dat je in eerste instantie waardevolle ideeën gaat uitbuiten met het idee op winstbejag. Kijk naar Airbnb, oorspronkelijk een fantastisch idee om locals en reizigers dichter bij elkaar te brengen. Vandaag is het een gigantisch bedrijf dat winst wil maximaliseren. Reizigers komen amper nog in contact met de locals en krijgen via via een sleutel van een appartement in de handen geduwd, terwijl de huurprijzen voor lokale bewoners onbetaalbaar worden.’

‘Amper 5 procent van de inkomsten uit toerisme blijft in bepaalde delen van Afrika in de landen zelf. Terwijl ze wel achterblijven met de negatieve gevolgen, zoals vervuiling, verval van de natuur, het erfgoed …’
Minder bezoekers op een bestemming hoeft bovendien niet noodzakelijk verlies te betekenen, vervolgt Dens. ‘We hebben het altijd over demassale inkomsten die toerisme genereert. Maar de kosten worden niet in rekening gebracht. Denk aan het afvalbeheer, de overlast in bepaalde buurten, de natuur die moet herstellen, de CO2-uitstoot … Bekijk je de nettowinst van toerisme, dan klopt het niet dat meer mensen naar een plek brengen ook meer winst opbrengt. De winstmarges per extra persoon zijn klein, terwijl de lasten en kosten pertoerist wel proportioneel toenemen.
We moeten naar een heel nieuw businessmodel voor de toeristische sector. Dat hebben we nu nog niet. Het vraagt om een compleet andere manier van denken op globaal niveau.’ Uit de coronacrisis vallen voor die denkoefening heel wat lessen te trekken, vervolgt Dens.
‘We hebben afgelopen zomer gezien dat de tevredenheidsscores bij een museumbezoek hoger lagen dan de andere jaren. Ondanks het reserveringssysteem,het beperkte aantal bezoekers en de mondmaskerplicht. Blijkbaar beschouwen bezoekers het als een meerwaarde als ze zich niet tussen een massa hoeven te begeven. We zullen in de toekomst bijvoorbeeld niet meer met z’n allen in de rij staan aan het Louvre, maar andere, kleine musea ontdekken. Of op zoek gaan naar digitale en hybride alternatieven, zoals we in volle coronacrisis deden. Het Hallerbos bijvoorbeeld kampt met platgetrapte bloemetjes. Misschien kunnen we ook daar naar een reserveringssysteem met een tijdslot om het aantal bezoeken te beperken. Of we zouden camera’s kunnen plaatsen waarmee je de bloei live 24/7 via een webcam kunt volgen.’
Duurzaamheid én groei
Toch zal Venetië geen unicum blijven in het snel willen terugkeren naar vroeger uit economische overwegingen. Bovendien voorspelde de World Tourism Organization in mei dat de impact van corona op de sector zo groot zou zijn dat de voorzichtige stappen naar duurzamer toerisme die al waren gezet zouden stagneren, of er zelfs op teruggekeerd zal worden. Als duurzaam reizen zich al in een niche bevindt, is de overtreffende trap onder de vorm van het regeneratief reizen dan niet heel ambitieus?
Toerismeprofessor Jan van der Borg ziet het optimistischer in. ‘Ik ben ervan overtuigd dat er na deze crisis een bewustere reiziger opstaat’, voorspelt hij. ‘Die evolutie was al aan de gang, en toegegeven: het gaat langzaam. Maar je moet een hele toeristische sector meekrijgen waarvan het verdienmodel al jaren op kwantiteit in plaats van kwaliteit gericht is. Het kan best dat het wishful thinking is; je ziet nu al dat heel wat landen zo snel mogelijk hun stranden en hotels weer vol willen krijgen. Of landen als Griekenland en Spanje, die heel afhankelijk zijn van toerisme en door gebrek aan hulp van Europa zelf hun verliezen snel willen compenseren.
Toch denk ik dat de industrie wel zal moeten mee-evolueren met de reiziger. Onder druk van de consument zelf, maar ook de lokale bewoners die genoeg hebben van het massatoerisme.’ Van der Borg maakt de vergelijking met de auto-industrie, die ook niet groener werd uit goodwill van de producenten. ‘BMW maakt geen elektrische auto’s omdat ze dat fijn vinden, wel omdat de consument het wil. Ik denk dat hetzelfde proces gaande is in toerisme.’ Volgens Van der Borg zullen er wel nog wat jaren overheen gaan. ‘Maar het is de enige manier om naar een verantwoorde vorm van toerisme te evolueren die op lange termijn houdbaar is.’ Bovendien is het een misverstand dat duurzaamheid en groei niet hand in hand kunnen gaan, aldus de professor. ‘Duurzaamheid ís economisch, als je een evenwicht vindt tussen de sociale, economische en milieukundige noden. Duurzaamheid en groei gaan perfect samen. Maar het mag geen torenhoge groei worden die ten koste gaat van de kwaliteit of de plaatselijke gemeenschap.’
Elke Dens stipt nog aan dat de zwartepiet ook niet helemaal naar de consument mag worden doorgeschoven. ‘Het aanbod moet veranderen. We kunnen niet blijven vluchten aanbieden voor 19 euro en dat compenseren door personeel te weinig te betalen. Je kunt het de reiziger dan ook niet kwalijk nemen. Dat is zoals in een klas met kinderen zeggen ‘er is pizza, maar je kunt toch beter salade nemen’.
De werkelijke kost van reizen
Gesteld dat we regeneratief reizen in de toekomst, komt dat dan ook met een hoger prijskaartje? Volgens Guy Bigwood is dat onvermijdelijk. ‘De stuntprijzen waarmee vliegtuigmaatschappijen of reisbureaus nu uitpakken, zullen niet blijven duren. Ik zie een evolutie waarbij ver reizen opnieuw duurder wordt, en mensen vaker in eigen land of dichter bij huis op reis gaan.’ Ook Elke Dens vermoedt dat we minder, maar kwalitatiever zullen reizen. ‘Als we de werkelijke prijs van reizen zullen betalen – wat nu niet het geval is – zal het voor iedereen wat minder worden. Eerder één keer per jaar wat langer op vakantie, in plaats van twee citytrips, een verre reis en nog een weekje Spanje. Mensen hebben door de crisis ook ontdekt dat je niet noodzakelijk ver hoeft te gaan om nieuwe dingen te ontdekken.’
De experts zijn het alle drie over één ding eens: we zullen anders reizen in de toekomst. Die deur was al op een kier gezet vóór maart 2020, en de coronacrisis heeft voor een extra zuchtje wind gezorgd. Al klinkt het ook unisono dat het nog een tijd zal duren voor we die sluimerende verandering zullen zien, omdat mentaliteitswijzigingen per definitie tijd vragen – minstens tien jaar, volgens Dens. ‘Het zal zeker gebeuren’, vat Guy Bigwood samen. ‘We gaan niet terug naar hoe het vroeger was. Zeker met het vooruitzicht dat we in Europa tegen 2030 onze uitstoot drastisch moeten verminderen, en tegen 2050 klimaatneutraal moeten zijn. Ik hoop dat we als mensen slim genoeg zullen zijn om op tijd de kar te kunnen keren.’ Dat laatste is geen onbelangrijk detail. Want terwijl regeneratief reizen een aanpak voorstelt die duurzaamheid met een plus belooft, is los daarvan nog steeds een oplossing nodig voor de CO2-uitstoot die het vliegtuigverkeer bestemming te geraken. We zijn er met anderewoorden nog niet. En de reis is volgens het backpackerscliché zowaar nog belangrijker dan de bestemming. Wordt vervolgd.