Chinese Belt & Road Initiative zadelde buitenlandse partners met 385 miljard dollar schulden op

Door in te tekenen op het Belt & Road Initiative (BRI) hebben 165 landen tegenover China een schuldenlast van 385 miljard dollar opgebouwd. Dat blijkt uit een rapport van het Amerikaanse studiebureau AidData, gebaseerd op meer dan 13.000 infrastructuurprojecten, met een totale waarde van 843 miljard dollar, die China de eerste zeventien jaar van deze eeuw op buitenlandse locaties heeft opgezet.

Uit het onderzoek bleek ook dat 42 landen met lage en middelmatige inkomens aan China een schuldenlast hebben die meer dan 10 procent van hun bruto binnenlands product bedraagt. Die groep omvatte landen zoals Laos, Papoea-Nieuw-Guinea, de Malediven, Brunei, Cambodja en Myanmar.

Ondergerapporteerd

AidData voegde eraan toe dat de leningen bij internationale instanties zoals de Wereldbank systematisch ondergerapporteerd bleken. De schuldenlast werd door speciale constructies van de openbare balansen gehouden.

Het Belt & Road Initiative – het internationale investeringsprogramma van de Chinese president Xi Jinping – werd acht jaar geleden gelanceerd. “Tientallen landen hebben zich voor Chinese leningen voor grootschalige infrastructuurprojecten aangemeld”, merkt AidData op.

“Oorspronkelijk was er sprake van leningen tussen regeringen, maar na de introductie van het Belt & Road Initiative werd die kredietactiviteit steeds vaker door Chinese staatsbedrijven en banken ingevuld.”

“Dit heeft geleid tot een omvangrijke onderrapportage van de aflossingsverplichtingen. Een groot deel van die schulden is niet op de overheidsbalansen van de ontvangende landen terug te vinden.”

“Het Belt & Road Initiative heeft de voorbije periode wel geleid tot toenemende controverses”, voert AidData nog aan. “Een aantal partners hebben geprobeerd projecten te schrappen of nieuwe voorwaarden te onderhandelen. Daardoor is de kredietactiviteit van het initiatief de voorbije jaren vertraagd, maar de eerdere schulden blijven bestaan.”

Garanties

Staatsbedrijven en financiële instellingen kunnen niet dezelfde terugbetalingsgaranties opleggen als regeringen, maar China zou daarbij wel voorwaarden hebben opgelegd om die belangen van zijn entiteiten te beschermen.

“Er wordt gesuggereerd dat landen met een hoog kredietrisico gedwongen zouden zijn om het eigendom of de controle over belangrijke activa aan China over te dragen”, luidt het daarbij.

Het rapport merkt verder op dat China zijn kredietverstrekking aan landen met belangrijke grondstoffen en een hoge mate van corruptie, snel heeft opgevoerd. Ongeveer 35 procent van de projecten zouden met corruptie, arbeidsproblemen, milieuvervuiling en openbaar protest te maken hebben gehad.

“China toont zich sneller bereid om projecten in risicovolle landen te financieren dan andere officiële schuldeisers, maar stelt zich ook bij de terugbetalingsprocedures beduidend agressiever op. Daarbij blijkt het land veel hogere rentetarieven te eisen, terwijl tevens met kortere terugbetalingstermijnen wordt gewerkt.

Gewezen wordt daarbij op Pakistan, dat op zijn Chinese leningen een gemiddelde rente van 3,76 procent zou moeten betalen. Bij de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) wordt doorgaans gewerkt met rentes van 1,1 procent.

“Vele banken zouden er zelfs niet aan denken om aan Pakistan te lenen”, zegt AidData nog. “Indien men in een dergelijke situatie toch een krediet wil afsluiten, zal men ook met een hogere risicopremie rekening moeten houden.”

(NS)

Meer