De vergrijzingskosten in België behoren tot de hoogste in Europa. ‘Nochtans leven er in ons land relatief meer 65-plussers in armoede dan in bijvoorbeeld Nederland’, zegt Marjan Maes, pensioenexpert aan de KU Leuven. ’Tegelijk heeft een brede werkende middenklasse uit de privésector het gevoel dat het pensioen geen adequate levensstandaard biedt.’
Door Niels Saelens
Bij de start van de nieuwe regeerperiode pakten de regeringspartijen uit met de belofte om iedere Belg een minimumpensioen van 1.500 euro te geven. Hoe dat gefinancierd moet worden, is momenteel niet duidelijk. Ons land hoopt op die manier onder meer de hoge armoedecijfers bij de 65-plussers te verlagen. De laatste jaren leefde 15 à 20 procent van de Belgische 65-plussers met een inkomen onder de Belgische armoededrempel. Marjan Maes, pensioenexpert aan de KU Leuven, vraagt zich af of het optrekken van het barema van het minimumpensioen het aangewezen instrument is.
‘In Nederland bedraagt het wettelijke pensioen, pas opvraagbaar vanaf 66,3 jaar, 1.200 euro en toch ligt de armoedegraad bij 65-plussers bij onze noorderburen lager. De armoedegraad bij die leeftijdsgroep schommelt er rond 5 à 10 procent.‘We moeten in de eerste plaats ons pensioenstelsel grondig hervormen.’
Richting een forfaitair pensioen bij werknemers
De pensioenexpert noemt enkele grote problemen van het Belgische pensioenstelsel. ‘Om te beginnen is het pensioen in ons land niet langer een sociale verzekering, zoals bijvoorbeeld wel het geval is in Duitsland of Noorwegen. Vroeger hadden Belgen de garantie om, na een lang gewerkte loopbaan, 60 procent van het gemiddelde loon als een pensioen te krijgen. De eerste lonen van het begin van de loopbaan werden daarbij opgewaardeerd. Dat is sinds 1996 niet meer het geval.’
Voorts merkt Maes op dat de sociale bijdragen niet geplafonneerd zijn terwijl dat voor het pensioen wel zo is. Vanaf een bepaald loon bouwt u in ons land geen pensioenrechten meer op. ‘Daar komt nog eens bij dat de minimumpensioenen zodanig verhoogd zijn dat het verschil met de andere pensioenen aanzienlijk verkleint. We evolueren op die manier richting een systeem van een forfaitair pensioen voor de private sector’, aldus Maes.
Tegelijk hebben diegenen die lang kunnen werken geen incentive voor een lang gewerkte loopbaan. Het werknemerspensioen wordt verhoogd met 2,2 procent per gewerkt jaar. ‘In andere landen wordt het pensioen sterker aangepast in functie van de pensioenleeftijd. Vroeger was dat ook in België zo, maar een pensioenhervorming in 1991 heeft dat helaas afgeschaft. Werknemers in het buitenland hebben wel de incentives om langer aan de slag te blijven’, zegt Maes.
Ook de hoge vergrijzingskosten in verhouding tot de lage pensioenleeftijd van ambtenaren spelen ons land parten, volgens Maes. ‘Terwijl meer dan 80 procent van de zelfstandigen zijn pensioen opneemt op 65 of later, neemt in 2019 nog steeds 40 procent van de ambtenaren zijn pensioen op 60 of vroeger op.’
Verplicht sparen voor later mét recht op opt-out
Voor Maes is een versterking van een tweede pensioenpijler hoe dan ook welgekomen. Ons land heeft op dat vlak wel nog heel wat werk voor de boeg. Uit een recente rondvraag van de pensioenfondsenfederatie Pensioplus bij Belgen tussen 18 en 40 jaar blijkt dat slechts 24 procent van de jongeren aangeeft de tweede pensioenpijler goed te kennen, tegenover 40 procent voor de derde pijler, het individuele pensioensparen. Nochtans waren in 2020 bijna 4 miljoen werknemers en zelfstandigen aangesloten bij een aanvullend pensioenplan. Het gezamenlijke kapitaal van de aanvullende pensioenen bedraagt maar liefst 92 miljard euro.

Het Verenigd Koninkrijk en Nederland zijn twee landen waar België op vlak van de tweede pensioenpijler een voorbeeld kan aan nemen, volgens Maes. ‘Dat zijn twee landen waar de tweede pensioenpijler een groot gewicht heeft.’ In 2011 heeft men in het Verenigd Koninkrijk een systeem gelanceerd waarbij de werknemer quasi verplicht wordt om te sparen voor zijn oude dag via een tweede pensioenpijler in een pensioenfonds. In het Verenigd Koninkrijk hebben de aangesloten werknemers een beperkte keuze uit zeven fondsen (nest funds), waaronder een ethisch en een dynamisch fonds met meer risico’s. ‘Het systeem lijkt goed te werken, want weinig mensen maken gebruik van het recht om op eender welk moment uit een pensioenfonds te stappen. Daarenboven zien we dat de Britten actief betrokken worden bij de manier waarop hun pensioenkapitaal belegd wordt.’
Nederland heeft dan weer een van de grootste tweede pensioenpijlers ter wereld. Die pijler is goed voor zo’n 190 procent van het bbp. In ons land is de tweede pensioenpijler goed voor ongeveer 20 procent van het bbp. ‘In Nederland werkt men met een basispensioen van 1.200 euro. Dankzij de uitgebreide tweede pijler kunnen ze daar hun pensioen gevoelig verhogen’, voegt Maes daaraan toe. ‘In Nederland bedraagt de wettelijke pensioenleeftijd voor het basispensioen momenteel 66,3 jaar. Het is vaak mogelijk om het aanvullend pensioen al vroeger op te nemen, bijvoorbeeld vanaf de 60ste verjaardag, maar dan ontvangt men plusminus 40 procent minder. De mensen worden op die manier aangezet om langer te werken.’
Hoge administratiekosten
Maes denkt dat aandacht voor de hoge beheerskosten even belangrijk mag zijn als een gediversifieerde beleggingsportefeuille. ‘In ons land krijgen bedrijven te maken met heel wat administratiekosten bij het aanvullend pensioen. Niet verwonderlijk gezien de versnippering van het aanvullend-pensioenlandschap in België . In bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Nederland is dat meer geconsolideerd. Nederland heeft twee van de grootste pensioenfondsen ter wereld, waaronder één fonds voor alle ambtenaren. Doordat er meer bedrijven zijn aangesloten bij één fonds creëert dat meer schaalvoordelen.
‘Terwijl meer dan 80 procent van de zelfstandigen zijn pensioen opneemt op 65 of later, neemt in 2019 nog steeds 40 procent van de ambtenaren zijn pensioen op 60 of vroeger op.’
Het Brits initiatief van quasi-verplichte aansluiting bij een tweede pijler maakt het ook minder relevant om mensen aan te zetten te sparen voor hun oude dag door een fiscaal voordeel toe te kennen. ‘Een fiscaal gesubsidieerd systeem dat vrijwillig is, leidt tot een mindere dekkingsgraad en tot minder ontvangsten voor de staat’, zegt Maes. Ze haalt daarbij het voorbeeld aan van Duitsland. ‘Net zoals in België is de tweede pensioenpijler in Duitsland minder uitgewerkt dan de eerste pijler.’ In 2002 heeft de voormalige Duitse minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Walter Riester als reactie op de vergrijzing de aanvullende pensioenvoorzieningen aantrekkelijker gemaakt door de ‘Riester-Rente’ in te voeren. Premies voor aanvullende bedrijfs- of particuliere pensioenen zijn via deze regeling aftrekbaar.
Volgens Maes moet men het ontwerp en organisatie van het pensioenstelsel grondig herbekijken vooraleer het barema van het minimumpensioen wordt opgetrokken tot 1.500 euro. ‘We kunnen zoveel leren van de pensioenstelsels in het buitenland. Het belangrijkste is om de mensen die langer kunnen werken, aan te zetten om langer aan het werk te blijven. Dat genereert de budgettaire marge om een beter pensioen voor hen en voor iedereen te voorzien.’