Van op afstand lijkt stikstof louter een probleem voor de landbouw en de industrie. De implicaties bedreigen evenwel onze hele economie, en vooral onze toekomstige welvaartscreatie. Hoe langer een oplossing uitblijft, hoe groter de schade.
De Raad van State liet zich deze week zeer kritisch uit over de stikstofaanpak van de Vlaamse regering. Kort samengevat komt het hierop neer: we stoten te veel stikstof uit, vooral in de buurt van kwetsbare natuurgebieden. Daardoor is het ‘stikstofbad’ (de gecumuleerde stikstofuitstoot) zo goed als vol, waardoor we eigenlijk geen extra stikstof meer mogen uitstoten. Tegen die achtergrond kunnen nieuwe activiteiten die stikstof uitstoten geen vergunning meer krijgen, ook al is die uitstoot minimaal (of bijvoorbeeld veel minder dan vergelijkbare bestaande activiteiten).
De Vlaamse regering had een regeling uitgewerkt om toch nog vergunningen te kunnen toekennen aan activiteiten met een beperkte uitstoot. Maar die regeling komt nu door het advies van de Raad van State op losse schroeven te staan. Daardoor valt de stikstofaanpak terug op het werken met een ‘passende beoordeling’ waarbij elk project moet aantonen geen extra schade te veroorzaken. Dat is evenwel praktisch onwerkbaar en wetenschappelijk zeer moeilijk (zeker gezien we vertrekken van een quasi-vol stikstofbad). De facto dreigt een vergunningenstop voor elke activiteit die stikstof uitstoot.
Van op afstand lijkt dit vooral een probleem voor de landbouw (vooral dan de intensieve veeteelt) en de industrie. De implicaties zijn evenwel relevant voor onze hele economie, en voor onze toekomstige welvaart.
Industrie onder druk
Net als in de rest van Europa staat onze industrie vandaag al onder druk door de tegenvallende conjunctuur. Dat is op z’n minst gedeeltelijk te wijten aan de verwachte terugval na de spectaculaire inhaalbeweging na corona, maar er lijkt ook meer aan de hand. Op wereldvlak slabakt de industriële activiteit, terwijl die er in Europa duidelijk op achteruit gaat. De energieschok speelt daarbij een belangrijke rol. Hoewel de energieprijzen duidelijk teruggevallen zijn, blijven die in Europa veel hoger dan in grote delen van de rest van de wereld. Zo ligt de gasprijs in Europa nog altijd vier keer hoger dan die in de VS, wat de Europese industrie met een structureel concurrentienadeel opzadelt.
De onzekerheid rond stikstof is een extra factor die druk zet op de sector. In de huidige context zijn zowat alle vergunningsaanvragen onzeker. Samen met de tegenvallende conjunctuur, de afnemende rendabiliteit en de hogere rente schetst dat een heel somber beeld voor de investeringen in de industrie. Het aantal vergunningsaanvragen vanuit de industrie is ondertussen al met een kwart teruggevallen. Een forse daling van de investeringen (ook als die maar tijdelijk zou zijn) hypothekeert de toekomstige activiteit in de sector. Het valt bovendien niet uit te sluiten dat internationale bedrijven tegen die achtergrond zullen opteren voor andere landen voor hun verdere investeringsplannen. Dat impliceert dat onze economisch potentieel, en dus ook onze toekomstige welvaart, uitgehold dreigt te worden.
Daarbij wordt al te vaak vergeten dat de industrie een cruciale schakel is binnen onze economie. De industrie is vandaag goed voor ‘maar’ 16% van de economische activiteit in België. Maar het belang van de sector in onze economie weegt zwaarder dan dat pure gewicht. Ondanks het relatief beperkte gewicht in de totale economie is de industrie goed voor de helft van de bedrijfsuitgaven voor O&O en voor meer dan de helft van onze export. Bovendien zijn industriële bedrijven doorgaans duidelijk productiever dan de rest van de economie, en trekken ze via een ecosysteem van toeleveranciers grote delen van de economie mee. En in vergelijking met andere delen van de wereld speelt onze industrie een voortrekkersrol op het vlak van de duurzame transitie. Zowel voor innovatie, internationalisering, productiviteit en duurzaamheid speelt de industrie dus een cruciale rol in onze economie. De druk op de sector dreigt dan ook tot uiting te komen in een aantasting van onze toekomstige welvaart.
Bredere vergunningenstop
Alsof de gevolgen voor de industrie en de landbouw nog niet ernstig genoeg zijn, reiken de implicaties van de stikstofproblematiek ook nog veel verder. Bij de strikte lezing, die de Raad van State lijkt voor te staan, wordt de vergunning voor elke activiteit die stikstof uitstoot twijfelachtig. Dat betekent onder meer dat grote infrastructuurwerken niet langer zouden kunnen, maar kan zo ver gaan dat zelfs een zorginstelling geen vergunning meer krijgt. De gevolgen van zo’n de facto vergunningenstop voor onze economie, zelfs als die maar tijdelijk is, zijn nauwelijks te overzien. Er is uiteraard de directe impact van de uitgestelde en de gemiste investeringen, maar ook de reputatieschade voor België als potentiële locatie voor investeringen. En er zijn ook onvermijdelijke gevolgen voor bedrijven die toeleveren aan de getroffen sectoren.
Geen makkelijke uitweg
Het status quo, bijvoorbeeld om dit over de verkiezingen te tillen, is in deze geen houdbare situatie. De de facto vergunningenstop zou in dat geval voor zware economische schade zorgen. Even goed is er geen makkelijke oplossing. Het feit dat het stikstofbad nagenoeg vol is, impliceert dat bepaalde stikstof-uitstotende activiteiten sowieso afgebouwd zullen moeten worden. Om het even welke aanpak in die richting zal al snel bij de intensieve veeteelt en mestverwerking uitkomen, eenvoudigweg omdat daar veruit de grootste uitstoters zitten. Tot daarvoor een onvermijdelijke regeling uitgewerkt is, is een dringende oplossing nodig die het mogelijk moet maken om toch nog vergunningen toe te kennen, terwijl het stikstofbad geleidelijk geleegd wordt. Hoe langer zo’n oplossing op zich laat wachten, hoe groter de schade aan heel onze economie.
De auteur Bart Van Craeynest is hoofdeconoom bij Voka en auteur van ‘België kan beter’