De grootmachtcompetitie tussen de Verenigde Staten en China is een bepalend kenmerk van het eerste deel van deze eeuw, maar er is weinig overeenstemming over hoe deze moet worden gekarakteriseerd. Sommigen noemen het een “blijvende rivaliteit” analoog aan die tussen Duitsland en Groot-Brittannië voorafgaand aan de twee wereldoorlogen van de vorige eeuw. Anderen maken zich zorgen dat Amerika en China zijn zoals Sparta (de dominante macht) en Athene (de opkomende macht) in de vijfde eeuw voor Christus: “voorbestemd voor oorlog”. Het probleem is natuurlijk dat het geloof in de onvermijdelijkheid van conflicten een self-fulfilling prophecy kan worden.
Blijvende realiteit?
“Blijvende rivaliteit” is zelf een misleidende term. Denk maar aan alle fasen die de Chinees-Amerikaanse relatie heeft doorgemaakt sinds de Communistische Partij van China (CPC) in 1949 aan de macht kwam. In de jaren 1950 doodden Amerikaanse en Chinese soldaten elkaar op het Koreaanse schiereiland. In de jaren 1970, na het historische bezoek van de Amerikaanse president Richard Nixon aan China, werkten de twee landen nauw samen om tegenwicht te bieden aan de Sovjet-Unie. In de jaren negentig nam de economische betrokkenheid toe en steunden de VS de toetreding van China tot de Wereldhandelsorganisatie. Pas na 2016 kwamen we in de huidige fase van grootmachtconcurrentie, waarbij een Amerikaanse functionaris China omschreef als een “pacing threat” – dat wil zeggen “het enige land dat een systemische uitdaging kan vormen” voor Amerika “op economisch, technologisch, politiek en militair gebied”.
Anders dan anders
Maar zelfs als langdurige rivaliteit geen gewelddadig conflict betekent, hoe zit het dan met een “koude oorlog”? Als die term verwijst naar een intense langdurige concurrentie, dan zitten we al in zo’n oorlog. Maar als het een historische analogie is, dan is de vergelijking niet op zijn plaats en dreigt ze ons te misleiden over de echte uitdagingen waar de VS door China voor gesteld wordt. De VS en de Sovjet-Unie hadden een hoge mate van wereldwijde militaire onderlinge afhankelijkheid, maar vrijwel geen economische, sociale of ecologische onderlinge afhankelijkheid. De huidige Chinees-Amerikaanse relatie is anders in al deze dimensies.
Om te beginnen kan Amerika zijn handel en investeringen niet volledig loskoppelen van China zonder zichzelf en de wereldeconomie enorme schade toe te brengen. Bovendien worden de VS en hun bondgenoten niet bedreigd door de verspreiding van communistische ideologieën, maar door een systeem van economische en politieke onderlinge afhankelijkheid dat beide partijen routinematig manipuleren. Gedeeltelijke ontkoppeling of “risicovermindering” op het gebied van veiligheid is noodzakelijk, maar volledige economische ontkoppeling zou onbetaalbaar zijn en weinig bondgenoten van de VS zouden dit voorbeeld volgen. Meer landen beschouwen China dan de VS als hun belangrijkste handelspartner.
“Coöperatieve rivaliteit”
Dan zijn er nog de ecologische aspecten van onderlinge afhankelijkheid, die ontkoppeling onmogelijk maken. Geen enkel land kan de klimaatverandering, de dreiging van pandemieën of andere transnationale problemen alleen aanpakken. In voor- en tegenspoed zijn we verwikkeld in een “coöperatieve rivaliteit” met China en hebben we een strategie nodig die tegenstrijdige doelstellingen kan bevorderen. De situatie lijkt in niets op die van de Koude Oorlog.
Om de uitdaging met China aan te gaan is een aanpak nodig die gebruik maakt van de allianties en het op regels gebaseerde systeem dat de VS hebben gecreëerd. Bondgenoten zoals Japan en partners zoals India zijn troeven die China mist. Hoewel het zwaartepunt van de wereldeconomie de afgelopen eeuw van Europa naar Azië is verschoven, is India, het dichtstbevolkte land ter wereld, een van China’s oudste rivalen. Clichés over het “Mondiale Zuiden” of solidariteit tussen de BRICS (Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika) zijn zeer misleidend, omdat ze voorbijgaan aan de interne rivaliteit binnen deze categorieën. Bovendien zal de gecombineerde rijkdom van de westerse democratische bondgenoten die van China (plus Rusland) tot ver in deze eeuw overtreffen.
Realistische doelen stellen
Om te slagen moet de Amerikaanse China-strategie realistische doelen stellen. Als de VS strategisch succes definieert als het veranderen van China in een westerse democratie, dan zal het waarschijnlijk mislukken. De CPC is bang voor westerse liberalisering en China is te groot om binnen te vallen of fundamenteel te veranderen door middel van dwang. Deze realiteit snijdt aan twee kanten: De VS heeft binnenlandse problemen, maar die hebben zeker niets te maken met de aantrekkingskracht van het Chinese communisme. In dit belangrijke opzicht vormt noch China noch de VS een existentiële bedreiging voor de ander – tenzij ze in een grote oorlog verzeild raken.
Zoals het vooroorlogse Europa van 1914
De beste historische analogie is niet het Europa van de Koude Oorlog na 1945, maar het vooroorlogse Europa van 1914. Europese leiders verwelkomden wat zij dachten dat een kort conflict in de Balkan zou zijn, maar kregen in plaats daarvan de vier verschrikkelijke jaren van de Eerste Wereldoorlog. Sommigen voorzien dat de VS en China in een soortgelijke oorlog zullen verzeilen over Taiwan, dat China als een afvallige provincie beschouwt. Toen Nixon en Mao Zedong elkaar in 1972 ontmoetten, konden ze het niet eens worden over deze kwestie, maar ze bedachten een ruwe formule om ermee om te gaan die een halve eeuw heeft standgehouden: geen de jure onafhankelijkheid voor Taiwan en geen gebruik van geweld tegen het eiland door China. Om de status quo te handhaven moet je Beijing afschrikken en tegelijkertijd de provocatie vermijden om de jure onafhankelijkheid van Taiwan te steunen. Oorlog is een risico, maar niet onvermijdelijk.
“Vreedzame coëxistentie”
De VS kunnen economische conflicten met China verwachten met een lage intensiteit, maar hun strategische doelstellingen moeten zijn om escalatie te voorkomen – wat de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Antony Blinken onlangs “vreedzame coëxistentie” noemde. Dat betekent afschrikking gebruiken om een hete oorlog te vermijden, samenwerken waar mogelijk, gebruik maken van de harde en zachte macht van de VS om bondgenoten aan te trekken en binnenlandse middelen inzetten om succesvol te concurreren. Het doel zou moeten zijn om het externe gedrag van China vorm te geven door Amerika’s eigen allianties en internationale instellingen te versterken.
De sleutel tot het bevorderen van de Amerikaanse belangen in de Zuid- en Oost-Chinese Zee is bijvoorbeeld Japan, een nauwe bondgenoot die onderdak biedt aan Amerikaanse troepen. Maar omdat de VS ook zijn eigen economische en technologische voordelen moet versterken, zou het verstandig zijn om een actiever Aziatisch handelsbeleid te voeren en hulp te bieden aan de lage- en middeninkomenslanden die door China het hof worden gemaakt. Wereldwijde opiniepeilingen suggereren dat als de VS zijn binnenlandse openheid en democratische waarden handhaaft, het veel meer soft power zal hebben dan China.
Investeringen in Amerika’s eigen militaire afschrikkingsmacht worden verwelkomd door de vele landen die wel handelsrelaties met China willen onderhouden maar niet door China gedomineerd willen worden. Als de VS haar allianties handhaaft en demonisering en misleidende historische analogieën vermijdt, zal “coöperatieve rivaliteit” een duurzaam doel zijn.
De auteur Joseph S. Nye, Jr., professor aan Harvard University en voormalig assistent-minister van defensie van de VS. Hij is de auteur van Do Morals Matter? Presidents and Foreign Policy from FDR to Trump (Oxford University Press, 2020).
© Project Syndicate, 2023.
www.project-syndicate.org