Dit jaar viert de interne markt van de EU zijn dertigste verjaardag. Bij die gelegenheid verklaarde de Europese Commissie dat de interne markt “het dagelijks leven van mensen en bedrijven makkelijker heeft gemaakt en voor banen en groei in de hele EU zorgde. Het is een van de grootste prestaties van de EU”. Daarbij schat ze dat het belang van die interne market goed is voor zo maar even 9 procent van het bruto binnenlands product van EU-lidstaten.
Weinigen zullen dit alles ontkennen, maar sinds jaren vragen pleitbezorgers voor meer economische groei om de interne markt voor goederen verder te openen en om vooral ook eindelijk eens werk te maken met de openstelling van de interne markt voor diensten. Daar heerst nog veel nationaal protectionisme. Diensten zijn goed voor 70 procent van het BBP van de EU, dus dit is echt wel van groot belang.
In een onderzoek van Eurochambres, somden twee derde van de deelnemers de volgende interne markt – obstakels op als «belangrijk»: Complexe administratieve procedures, verschillende nationale dienstverleningsregels, ontoegankelijkheid van informatie over regels en vereisten, verschillende nationale productregels en verschillende contractuele/wettelijke praktijken.
Eerlijk gezegd is dit niet iets waar de EU veel aan kan doen. Het is de verantwoordelijkheid van de nationale overheid om dit aan te pakken. Bijna de helft van de respondenten noemt echter ook “discriminatie van buitenlandse ondernemingen door wetgeving of nationale autoriteiten” als een belangrijke belemmering, meer dan bijvoorbeeld “taalbarrières”. Dit heeft dan weel weer betrekking op de kernactiviteit van de EU. Jammer genoeg lijkt het niet bepaald een prioriteit voor de Europese ambtenarij.
Verleden maand berichtte de Financial Times immers dat uit een intern document van de Europese Commissie blijkt dat “onder de Commissie van Ursula von der Leyen het doen naleven van de regels van de interne markt is gezakt.” Daarbij zijn de belemmeringen voor bedrijven uit de retailsector sinds 2018 toegenomen in een aantal lidstaten, waaronder Hongarije, Duitsland, België en Polen. Niet verrassend wordt Frankrijk genoemd als de lidstaat met de grootste beperkingen.
Volgens een mededeling van de Europese Commissie uit 2016 wilde de instelling voortaan een “meer strategische aanpak van de handhaving” hanteren, met de bedoeling om zich te concentreren op zaken die het relevant en van economisch belang voor de interne markt. Het gevolg blijkt nu dus dat dit tot de ontrafeling van de interne markt leidt.
De Europese Commissie verdedigt zich met het argument dat minder inbreukbesluiten “op zichzelf geen geschikte maatstaf zijn voor de handhavingsinspanningen van de Commissie”. Dit lijkt het Europese bedrijfsleven echter niet te overtuigen. Lasse Hamilton Heidemann van de Deense Kamer van Koophandel vraagt zich hardop af of de daling van het aantal inbreuken te wijten kan zijn aan het feit dat “de Commissie gewoon geen moeilijke zaken heeft aangespannen”.
Enkele voorbeelden
Er zijn veel voorbeelden van gevallen waarin de Europese Commissie gewoon weigert haar werk te doen. Bedrijven die om Europese actie vroegen tegen Slowaakse protectionistische wetgeving kregen in 2018 bijvoorbeeld te horen dat de Commissie deze beperkingen weliswaar niet als “passend en noodzakelijk” beschouwde, maar niettemin toch geen verdere actie zou ondernemen. Daarbij verwees het naar haar “discretionaire bevoegdheid” om zich te richten op “strategische” gevallen. Met andere woorden: “Los het zelf op.”
Kasper Ernest, secretaris-generaal van Affordable Medicines Europe, een organisatie die de geneesmiddelenbranche vertegenwoordigt en die aandringt op Europese actie stelt daarover: “De Commissie moet beginnen in te zien dat als je zo doorgaat, je voor veel teleurstelling in het bedrijfsleven zorgt”.
Een recenter voorbeeld is de langlopende saga van twee Duitse deelstaten die de opening van grote Ikea-winkels gewoonweg verbieden. Al in 2008 drong het Zweedse bedrijf er bij de Europese Commissie op aan om hiertegen actie te ondernemen, met als argument dat het protectionisme van die Duitse deelstaten zowel de vrijheid van vestiging als de EU-dienstenrichtlijn schond. De Europese Commissie startte wel een inbreukprocedure en stuurde een formele brief, maar er veranderde niet veel.
In 2014 diende ook de succesvolle Franse winkelketen Decathlon hierover een klacht in, waardoor de Europese Commissie met … een tweede ingebrekestelling kwam.
De Commissie bleef echter weigeren Duitsland voor de rechter te dagen, ondanks het feit dat het hier om een flagrante schending van de EU-Verdragen ging.
Misschien was het in 2008, toen e-commerce nog in de kinderschoenen stond, legitiem om kleinere winkels te beschermen. Nu hebben zij echter te kampen met hevige concurrentie van allerlei online e-commerce platforms. Waarom dan nog steeds verhinderen dat Ikea en Decathlon winkels openen?
In juli 2022 werd de Europese Commissie officieel berispt door de Europese Ombudsman voor haar gebrek aan actie, waarbij de Ombudsman verklaarde dat de Commissie “onevenredig veel tijd” heeft genomen. Ze drong daarbij aan op versnelde actie:
“Als Ombudsman ben ik van mening dat zo’n aanzienlijke vertraging niet redelijk is. De verschillende argumenten die door de Commissie naar voren zijn gebracht om de vertraging te verklaren blijken deels cumulatief te zijn en het resultaat van het feit dat de Commissie zelf geen beslissing heeft genomen over het al dan niet voortzetten van de zaak. Dertien jaar is objectief gezien een buitensporig lange periode voor de behandeling van de administratieve fases van een inbreukprocedure. De vertraging heeft ontegenzeggelijk negatieve gevolgen gehad voor de klagers.
Tegen deze achtergrond ben ik van mening dat het de plicht van de Commissie is om een besluit te nemen over de volgende fase in deze inbreukprocedure en ik nodig de Commissie uit om dit zonder verdere ongerechtvaardigde vertraging te doen.”
Economische schade
Dat dergelijk Europees ambtelijk falen een economische kost heeft, mag duidelijk zijn. Een evaluatie van de economische schade van het Duitse protectionisme door Europe Economics kwam tot de conclusie dat “naast de vaststelling van een niet-triviaal verlies voor de Duitse economie, leiden de besproken beperkingen (…) tot twee tot drie keer zoveel verlies in de rest van de EU. In het bijzonder leiden deze bepalingen in lokale planologische voorschriften, door de vestiging van het soort IKEA woonwarenhuis in kwestie te verhinderen, tot:
- verloren bruto toegevoegde waarde voor de economie van Duitsland van 25 miljoen euro en 71 miljoen euro voor de economieën van de rest van de EU;
- banenverlies – ongeveer 672 banen in Duitsland en 1290 banen in de rest van de EU;
- gederfde belastinginkomsten – ongeveer 11 miljoen euro in Duitsland en 32 miljoen euro in de rest van de EU”.
Ook de schade als gevolg van het verbieden van Decathlon – winkels is evident. Het bedrijf heft tot dusver slechts 50 winkels mogen openen in Duitsland, maar wil graag nog eens 200 winkels openen in het land dat Europa’s grootste markt is. Het schat dat alleen al het openen van 10 winkels in Duitsland zou leiden tot 2534 banen en 115 miljoen euro bruto toegevoegde waarde in de hele EU, waarbij vooral Denemarken, Frankrijk, Italië, Polen en Roemenië zouden profiteren.
Hijst de Europese Commissie de witte vlag?
Ondanks dit alles blijft de Europese Commissie weigeren om Duitsland voor het Europees Hof van Justitie te slepen. Als reactie op de aanmaning door de Ombudsman en de aanhoudende klachten meldde de Commissie in 2023 enkel dat ze in contact stond met de Duitse autoriteiten, waarbij ze nogmaals benadrukte dat ze al de moeite had genomen om een “schriftelijke aanmaning” te sturen. Daarbij zou Duitsland wel hebben beloofd om Duitse federale wetgeving aan te passen.
De EU Commissie blijft echter weigeren om juridische stappen te ondernemen tegen Duitsland. Politico ontdekte zelfs een brief van de Europese Commissie die onthult dat de instelling op het punt staat om deze inbreukprocedure in de 15 jaar oude klacht van Ikea, die een van de langstlopende is, helemaal te laten vallen.
Net als in de Slowaakse casus, zegt de Europese Commissie in feite aan bedrijven om het maar zelf op te lossen. Zij kunnen dan wel naar nationale rechtbanken stappen en misschien is de nieuwe Duitse federale wetgeving daarbij een strohalm, maar het is toch bijzonder bedenkelijk dat de Europese Unie – instellingen boudweg weigeren om het Verdrag toe te passen.
Opnieuw verwees de Commissie, om zichzelf te rechtvaardigen, daarbij trouwens naar het feit dat zij “discretionaire bevoegdheid heeft om te beslissen of, en zo ja wanneer, zij een inbreukprocedure start of een zaak voorlegt aan het Hof van Justitie”.
Misschien moet worden nagegaan of de EU-Verdragen de EU-Commissie – die er anders altijd op gebrand is om haar macht en activiteiten uit te breiden – een dergelijk recht op discretionaire bevoegdheid toekennen, en zo niet, dan moeten de EU-lidstaten haar daar misschien aan herinneren.
Los hiervan kan men sowieso beter naar creatieve opties kijken om de Europese dienstenmarkt te openen, gezien de politieke tegenstand in tal van lidstaten. In 2012 stelde de denktank Open Europe voor om een “coalitie van bereidwilligen” te vormen om de dienstenmarkt van de EU open te stellen. De denktank, waartoe ik toen behoorde, berekende dat indien enkel de EU-lidstaten die de Europese dienstenmarkt willen openen – dat waren er toch een stuk of 12 – hun dienstenmarkten al voor elkaar zouden openstellen, al de helft van de gigantische voordelen van de voltooiing van de interne dienstenmarkt van de EU gerealiseerd zou zijn. In het tijdperk van e-commerce worden de voordelen van een dergelijke aanpak alleen maar groter. De Europese Commissie moet dan zelf ook wel voorstander zijn van het openen van de Europese dienstenmarkt. Op dit moment kan men daarover twijfelen.
Pieter Cleppe is hoofdredacteur van BrusselsReport, een webstek die zich richt op nieuws en analyse met betrekking tot EU-politiek.