Het beperken van de inflatie was lange tijd de hoofdbekommernis van de centrale banken. Maar de inflatie bevindt zich in elke grote economie nu al jaren onder het streefdoel en de verwachtingen op langere termijn zijn nooit lager geweest. Niemand geeft nog om inflatie en een van de redenen waarom er geen inflatie meer is, moet worden gezocht bij het einde van de klassenstrijd.
Dat schrijft Patrick Artus, de hoofdeconoom van de Franse zakenbank Natixis, in een nota aan zijn klanten.
1950 – 1980: de hoogdagen van vakbonden en links
Tussen 1950 en 1980 woedde de klassenstrijd hevig. Arbeiders werden vertegenwoordigd door sterke vakbonden en linkse politieke partijen die op grote aantallen kiezers konden rekenen. Het waren deze tussenpersonen die in naam van de arbeiders akkoorden onderhandelden met de werkgevers om zo tot een betere verdeling van de inkomsten te komen. Deze conflicten mondden meestal uit in compromissen, vaak gunstig voor de loontrekkenden, omdat die toen nog over een sterke onderhandelingspositie beschikten.
Voor de bedrijven zat er weinig anders op dan de prijzen te laten stijgen om hun winsten opnieuw in evenwicht te brengen. Een techniek die de naam inflatie meekreeg en waaronder een stijging van het algemene prijspeil in een economie wordt aangeduid.
Het einde van de klassenstrijd
Vandaag is er eerder spraken van desyndicalisering en is de flexibiliteit van de arbeidsmarkt groter dan ooit tevoren. Verder hebben de socialistische (en communistische) partijen in de meeste OESO-landen veel minder relevantie en stelt men ook een algemene desindustrialisering vast. Er is dus geen klassenstrijd meer en ook geen inflatie.
Een aantal grafieken illustreren de stelling van Artus: