Het recente arrest van het Poolse Grondwettelijk Hof waarbij het verschillende bepalingen van het EU-Verdrag als onverenigbaar met de Poolse grondwet verklaarde, zorgde voor heel wat ophef.
Meer precies stelde het Hof wel dat dit enkel het geval was indien het Europees Hof van Justitie een specifieke interpretatie zou volgen, waarbij de zinsneden uit het Verdrag om “een steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa” en het beginsel van “loyale samenwerking” de Poolse Grondwet in die mate zouden schenden dat zij de EU-autoriteiten in staat stellen “buiten het kader van de hun verleende bevoegdheden te handelen” .
Volgens het Poolse Grondwettelijk Hof schendt het EU-Verdrag ook de Poolse grondwet inzoverre het Europese Hof “binnenlandse rechtbanken (…) de bevoegdheid [toekent] om (…) de wettigheid van de procedure voor de benoeming van een rechter te toetsen” in Polen.
Er moet dus wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan vooraleer het hoogste Poolse Hof het optreden van de EU als ongrondwettig zou beschouwen. Toch is dit allicht de meest verregaande uitspraak van het hoogste hof van een EU-lidstaat in het vrij oud debat over de vraag of en onder welke voorwaarden het EU-recht superieur is. Dit los van de beschuldigingen door de Poolse oppositie dat het Grondwettelijk hof onregelmatig zou zijn samengesteld.
In een interview deze week verklaarde de voorzitter van hoogste EU-Hof, de Belgische professor Koen Lenaerts:
“Als Viktor Orban zegt dat het primaat alleen geldt voor bevoegdheden die toebedeeld zijn aan de EU, heeft hij volkomen gelijk. Maar dan is de vraag of iets buiten of binnen de bevoegdheden van de Unie valt, en wie bevoegd is om daarover uitspraak te doen. Het Europees Hof van Justitie heeft het monopolie om die eerbiediging van de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten te controleren.”
Over dat laatste gaat de discussie echter. In het verleden hebben verschillende nationale hoven de interpretatie door het EU-Hof hierover betwist.
In een toespraak in het Europees Parlement verklaarde de Poolse premier Mateusz Morawiecki:
“Wij twijfelen er niet aan dat het Europees recht voorrang heeft op het nationale recht, op alle gebieden waar de lidstaten bevoegdheden aan de Unie hebben gedelegeerd. Net als gerechtshoven in vele andere landen stelt het Poolse Hof zich echter de vraag of het monopolie van het EU-Hof van Justitie om de werkelijke beperkingen op het toekennen van deze bevoegdheden wel de juiste benadering is.”
Ook Lenaerts geeft dit toe. Hij stelt: “Het is niet de eerste keer dat dit gebeurt. Iedereen spreekt nu over Polen en Hongarije, maar we hebben bijvoorbeeld ook een zaak uit Roemenië.”
Precedenten
In een artikel voor Brussels Report geef ik een overzicht van nationale hoogste gerechtshoven die de superioriteit van het EU-recht betwisten, met voorbeelden uit Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje, Litouwen, België, Tsjechië en Denemarken.
Het Duitse voorbeeld is het bekendste, aangezien de Europese Commissie eerder dit jaar een inbreukprocedure tegen Duitsland opende. Dit naar aanleiding van een uitspraak van het Duitse Grondwettelijk Hof uit 2020, waarin het verklaarde dat de Europese Centrale Bank (ECB) haar boekje te buiten was gegaan met haar aankopen van staatsobligaties, en het vooral ook het EU-Hof op de vingers tikte omdat het niet kritisch genoeg was voor de activiteiten van de ECB.
De Duitse rechters oordeelden daarbij dat het EU-Hof in Luxemburg “ultra vires” – buiten zijn bevoegdheden – had gehandeld, en voegde eraan toe dat de Europese uitspraak “gewoon niet te begrijpen” was en als zodanig “objectief gezien, arbitrair” was.
Ook belangrijk is de uitspraak van het Pools Grondwettelijk Hof uit 2005, waarbij het eigenlijk net na de Poolse toetreding in 2004 al stelde dat EU-recht ondergeschikt blijft aan de Poolse Grondwet.
Minder bekend is een uitspraak van het Deense Hooggerechtshof uit 2016, over leeftijdsdiscriminatie, waarbij het Deense Hooggerechtshof eveneens verklaarde dat het EU-Hof “ultra vires” had gehandeld, door te stellen dat de door de rechter gehanteerde principes van EU-recht, zoals een vermeend algemeen principe van non-discriminatie op grond van leeftijd, niet bindend waren, omdat dit specifieke beginsel niet neergeschreven was in een specifieke verdragsbepaling, iets wat het Deense Hooggerechtshof in het algemeen heel belangrijk vindt.
Dit doet denken aan de kritiek van de voormalige Duitse president Roman Herzog in 2008, die schreef dat het EU-Hof “rechtsbeginselen verzint die als grondslag dienen voor latere arresten” en ook “de bevoegdheden van de lidstaten ondermijnt, zelfs met betrekking tot de kern van de nationale bevoegdheden”.
Mogelijke oplossingen
Uiteindelijk is het probleem dat het EU-Hof nu eenmaal deel uitmaakt van het EU-systeem en daarom eenvoudigweg niet neutraal is in de discussie over de vraag of een bevoegdheid op nationaal dan wel EU-niveau thuishoort. Dit is vaak voor interpretatie vatbaar.
Daarom ben ik voorstander van de oprichting van een zogenaamd “subsidiariteitshof“, dat zou bestaan uit rechters van de hoogste rechtbanken van de lidstaten van de EU. Ietwat vereenvoudigd gesteld: zoals men beroep kan aantekenen bij het Belgische Hof van Cassatie, maar enkel op basis van procedure-argumenten, zou men bij dat subsidiariteitshof beroep kunnen aantekenen tegen arresten van het EU-Hof, maar enkel op basis van geschillen die te maken hebben met de bevoegdheidsverdeling tussen de lidstaten en de EU.
Ondertussen moeten de geschillen tussen Polen en de EU wel worden beslecht. In feite volgde de Poolse uitspraak op een vraag om opheldering vanwege de Poolse regering over de vraag wanneer het EU-recht nu precies superieur is. Vermoedelijk zal de Poolse regering dit proberen te gebruiken als rechtvaardiging om zich niet te houden aan uitspraken van het EU-Hof, bijvoorbeeld over het sluiten van een “bruinkoolmijn” in de buurt van de Tsjechische grens of over boetes die de Poolse regering dient te betalen. Hierover zijn compromissen mogelijk, en de Duitse Kanselier Merkel heeft overschot van gelijk om voor een escalatie te waarschuwen.
Verschillende landen, zoals België, willen nu snoeien in de EU-fondsen die Polen krijgt, als sanctie voor het schenden van de beginselen van de rechtsstaat. Dat is echter een heikele onderneming. In zo’n gevallen is er steeds gevaar voor dubbele standaarden – wat met Spanje en Catalonië, bijvoorbeeld? – als het al realistisch is, want zoiets is echt wel een diplomatieke atoomboom tussen bondgenoten.
Dat neemt niet weg dat de Europese fondsen wel de enige echte hefboom vormen die de EU heeft om de rechtsstaat in landen als Polen te bevorderen, maar dan wel op een andere manier dan veel eurocraten denken. Het is een feit dat al dat Europees manna maar al te vaak lokale oligarchen ondersteunt, die vaak op die basis ook veel politieke macht verwerven. In Zuid-Europa is het dan weer de georganiseerde misdaad die heel wat van dat geld afroomt, terwijl al de Europese transfers volgens een CEPR studie uit 2016 “een negatieve correlatie met economische groei vertonen.” Het is in dat verband ook maar de vraag of het nieuwe Europese herstelfonds – nog maar eens een extra 800 miljard euro – het veel beter zal doen op dat vlak. Kortom: in de EU-fondsen snoeien is een verstandig idee, maar dan wel best meteen voor iedereen.
De auteur Pieter Cleppe is hoofdredacteur van BrusselsReport, een nieuwe webstek die zich richt op nieuws en analyse met betrekking tot EU-politiek.