Hoe 200.000 extra jobs toch geen reden zijn voor euforie

De voorbije twee jaar kwamen er in België bijna 200.000 jobs bij, maar dat is geen bewijs van ons sterk arbeidsmarktbeleid. Integendeel, de realiteit is dat we door onze ondermaats werkende arbeidsmarkt heel wat kansen laten liggen in onze economie en samenleving. Het echte werk voor een sterker arbeidsmarktbeleid moet nog beginnen.

Verschillende regeringspartijen klopten zich de voorbije weken op de borst met het feit dat er in België de voorbije twee jaar bijna 200.000 jobs bijgekomen zijn. Dat is zeker een straf cijfer, het was ooit het notoire streefcijfer voor een hele legislatuur, maar moet wel wat genuanceerd worden. België staat zeker niet alleen met die stevige jobcreatie. In vergelijking met eind 2019, net voor de coronacrisis, is de werkgelegenheid in België met 3,1% toegenomen. Ons land zit daarmee in de betere helft van de West-Europese landen, maar onder meer Frankrijk (3,6%), Nederland (5%), Luxemburg (6,9%) en Griekenland (7,6%) deden duidelijk beter.

Dat wordt ook geïllustreerd door de ontwikkeling van de werkzaamheidsgraad. Die is sinds eind 2019 wel wat toegenomen (met 1,6 procentpunt), maar in de buurlanden steeg die werkzaamheidsgraad nog net iets meer (+1,7). Het is dus niet zo dat we onze achterstand aan het inhalen zijn. Bovendien zitten de buurlanden gemiddeld met 79,5% bijna aan de 80%-werkzaamheid. In Europa hebben trouwens al twaalf landen een werkzaamheidsgraad van meer dan 80%. Met 72,1% blijft België ver achterop.

Welk arbeidsmarktbeleid?

Nog fundamenteler is de vraag of het beleid veel bijgedragen heeft tot de jobcreatie. Dat is op z’n zachtst gezegd twijfelachtig. Op langere termijn is de werkzaamheidsgraad in België duidelijk aan het toenemen (+6,7 procentpunt in de voorbije twintig jaar). De stijgende trend zit evenwel bijna volledig bij vrouwen (+12,3 procentpunt), en dat is allicht eerder een cohorte-effect, waarbij jongere werkende vrouwen in de bevolking op actieve leeftijd in de plaats komen van oudere niet-werkende vrouwen, dan een gevolg van effectief arbeidsmarktbeleid.

Ook op korte termijn is de effectiviteit van het beleid twijfelachtig. Het is weinig waarschijnlijk dat een belangrijk deel van die 200.000 extra jobs te danken is aan de mogelijkheid om vijf werkdagen in vier dagen te proppen, de uitbreiding van het vaderschapsverlof, recht op deconnectie of minimale versoepelingen voor nachtarbeid en flexijobs. Belangrijker waren allicht het eerdere wegwerken van de loonhandicap (die nu via de automatische indexering terug snel aan het verslechteren is), de eerder besliste lastenverlaging en vooral de structurele krapte op de arbeidsmarkt (waardoor bedrijven minder snel overgaan tot ontslag).

Echte beleidswerk moet nog beginnen

In elk geval mogen de 200.000 extra jobs geen reden zijn voor de regering om op haar ‘lauweren’ te gaan rusten. Het echte werk in het arbeidsmarktbeleid moet nog beginnen. Dat is lastig in het laatste echte jaar van deze legislatuur, maar beter laat dan nooit. De federale regering schoof bij het begin van de legislatuur de doelstelling van een werkzaamheidsgraad van 80% naar voor, maar nam totnogtoe weinig maatregelen om dat effectief te realiseren. Daar moet dringend verandering in komen. De pijnlijke realiteit blijft dat we door onze ondermaats werkende arbeidsmarkt in onze economie en samenleving heel wat kansen laten liggen. 


Bart Van Craeynest is hoofdeconoom bij Voka en auteur van het boek Terug naar de feiten.

Meer