Omdat de inkomensongelijkheid sinds de jaren negentig van vorige eeuw steeds verder is toegenomen, is ook de sociale mobiliteit onder druk komen te staan. Dat betekent dat minder mensen de maatschappelijke ladder hebben kunnen opklimmen, terwijl de rijken hun fortuin grotendeels hebben bewaard.
Dat heeft niet enkel ernstige sociale en economische, maar ook politieke gevolgen, blijkt uit een nieuw rapport van de rijkelandenclub OESO.
Uit het rapport blijkt dat – rekening houdend met de huidige niveaus van ongelijkheid en mobiliteit tussen verschillende generaties – het ten minste vier tot vijf generaties of 120 tot 150 jaar kan duren vooraleer een kind uit een arm gezin (20% laagste inkomens) het gemiddelde inkomen in de OESO-landen verdient.
Dit varieert van slechts twee tot drie generaties in de Scandinavische landen tot negen generaties of meer in sommige opkomende economieën. Eén op elke drie kinderen met een vader die een laag inkomen heeft, zal ook een laag inkomen hebben, terwijl de twee andere kinderen een beperkte mobiliteit zullen genieten die hen in de eerstvolgende inkomenscategorie zal plaatsen.
Volgens Gabriela Ramos van de OECD hebben te veel mensen het gevoel dat ze achterblijven en hebben ook hun kinderen te weinig kansen om vooruitgang te maken. “We moeten ervoor zorgen dat iedereen kansen krijgt om te slagen en dat groei echt inclusief wordt.”
Scandinavië biedt beste kansen op sociale mobiliteit
Uit het rapport blijkt dat de kansen op inkomensgroei doorgaans kleiner zijn in landen waar de inkomensongelijkheid groot is en groter in landen waar die ongelijkheid laag is. De Scandinavische landen combineren lage ongelijkheid met hoge mobiliteit, terwijl Latijns-Amerikaanse landen en sommige opkomende economieën naast grote ongelijkheid ook nog eens lage mobiliteit vertonen. In België zijn zouden 4 generaties nodig zijn om op te klimmen van het lage naar het gemiddelde inkomensniveau.
Wie na 1975 geboren werd, heeft het moeilijker
Kinderen die tussen 1955 en 1975 in een laaggeschoold gezin geboren werden konden de inkomensladder makkelijker opklimmen dan kinderen die na 1975 geboren werden. Deze laatste groep wordt vooral gekenmerkt door inkomensstagnering.
Het rapport omvat een periode van 4 jaar en tijdens die periode bleef ongeveer 60% van de arme mensen steken in de laagste inkomensgroep van 20%, terwijl 70% van de rijken zich bovenaan kon handhaven. Tegelijkertijd moest 1 op 7 gezinnen in de middenklasse en 1 op 5 gezinnen die al bij de lagere inkomens rangschikten, de rol lossen en kwamen ze definitief in de onderste 20% van de tabel terecht.
Hoe sociale mobiliteit verbeteren?
Volgens de OESO dringen meer investeringen in onderwijs zich op, met name op jonge leeftijd. Ook een beter gezondheids- en gezinsbeleid zou tot meer opportuniteiten moeten leiden voor kansarme kinderen en zou de impact van financiële ontbering moeten verzachten. Verder pleit het rapport voor toegang tot kwalitatief goede en betaalbare woningen, beter openbaar vervoer en verbeterde stadsplanning om regionale verschillen en armoedeconcentratie in steden te verminderen. Ook een progressief belastingstelsel en een robuuster sociaal vangnet kunnen de sociale verschillen terugdringen.