Beleggers belonen bedrijven die Rusland de rug toekeren: ze doen het tot ruim 10 procentpunten beter op de beurs dan de achterblijvers

Beleggers zijn niet ongevoelig voor wat er zich afspeelt in Oekraïne. Meer zelfs, ze straffen de ondernemingen die hun activiteiten in Rusland voortzetten af. Dat blijkt uit een nieuw onderzoek van de Yale School of Management.

Sinds de start van de oorlog in Oekraïne hebben talloze internationale ondernemingen, waaronder McDonald’s en Renault, Rusland de rug toegekeerd. Sommige bedrijven hebben zich volledig teruggetrokken, terwijl anderen gekozen hebben voor een tijdelijke staking van de activiteiten. Ze doen dat voornamelijk onder druk van de publieke opinie, maar ook de beleggers zijn niet blind voor de beslissingen die de beursgenoteerde bedrijven nemen, leert een studie van de Yale School of Management.

Uit dat onderzoek blijkt dat de bedrijven die hun activiteiten in het land van de agressor hebben stopgezet, de afgelopen maanden veel beter hebben gepresteerd op de beurzen dan zij die nog altijd zaken doen in het land.

1.300 bedrijven

Het team van professor Jeffrey Sonnenfield, die het onderzoek leidde, volgde sinds de start van de oorlog 1.300 bedrijven op die actief zijn in Rusland. “We stellen vast dat de aandelenmarkten bedrijven belonen die Rusland verlaten, terwijl ze de achterblijvers straffen, waarbij de afwijkende aandelenprestaties in het algemeen overeenstemmen met de mate waarin ze Rusland verlaten, wat geldt voor alle regio’s, sectoren en bedrijfsgroottes”, staat er in het rapport.

De onderzoekers hebben de bedrijven onderverdeeld in vijf categorieën, waaraan ze een letter hebben toegekend:

  • A: Bedrijven die zich volledig hebben teruggetrokken uit Rusland.
  • B: Bedrijven die tijdelijk hun activiteiten in het land hebben stopgezet.
  • C: Bedrijven die hun Russische activiteiten terugschroeven.
  • D: Bedrijven die “tijd aan het winnen zijn” door tijdelijk geen nieuwe investeringen in het land te doen.
  • F: Bedrijven die hun activiteiten in Rusland voortzetten.

Voor het onderzoek werd er gekeken naar de aandelenkoersen op twee vastgelegde datums. Zo werd er gekeken naar de beursprestaties tussen 23 februari, de start van de oorlog van de oorlog in Oost-Europa en 8 april, net voor de start van de publicatie van de kwartaalresultaten. Daardoor kon in het verslag geen rekening worden gehouden met de vele andere macrofactoren die in de winstcijfers tot uiting kwamen, zoals problemen met de bevoorrading en de inflatie, kwesties die voor veel bedrijven aanleiding waren om hun prognoses te verlagen.

De onderzoekers keken ook naar hoe de koersen op 19 april zijn verder geëvolueerd. Op die dag was de Russische invasie acht weken aan de gang. Als extra controle werd een derde periode gemeten, van 23 februari tot en met 14 maart, om de sterke daling na te gaan die onmiddellijk na de Russische inval plaatsvond.

Achterblijvers worden afgestraft

Wat blijkt? Tussen 23 februari en 19 april konden de bedrijven uit categorie “A” de beste beursprestaties voorleggen. Zij konden gedurende die periode terugblikken op een koerswinst van gemiddeld 3,57 procent. De aandelen van de bedrijven uit categorie “F” zijn tijdens datzelfde tijdsbestek met gemiddeld 6,82 procent in het rood gedoken. Dat is een verschil van 10,39 procentpunt. Ook de bedrijven uit categorie “B” moesten tijdens diezelfde tijdspanne een verlies slikken: -4,52 procent.

“Een van de meest verrassende vaststelling uit het rapport is dat al deze bedrijven positieve aandelenprestaties lieten optekenen na de aankondiging van hun vertrek uit Rusland en de waardevermindering van hun activa – nadat hun aandelen in de periode vóór de aankondiging in de meeste gevallen aanvankelijk waren gekelderd”, klinkt het bij de onderzoekers.

(mah)

Meer