3 statistieken geven de krankzinnige omvang van het dopingcircus weer waarin Armstrong 7 Tours won

De zevenvoudige Amerikaanse Tourwinnaar en ex-wereldkampioen Lance Armstrong maakte deel uit van ‘het meest gesofisticeerde, professionele en succesvolle dopingprogramma in de sportgeschiedenis.‘ Dat schreef het Amerikaanse Anti-dopingagentschap USADA in oktober 2012 in een rapport dat ruim 1.000 bladzijden telde.

Hoewel Armstrong jarenlang had beweerd het slachtoffer te zijn van ‘een eenzijdige, door de overheid gesubsidiëerde heksenjacht met veelal herkauwde en gerecycleerde aantijgingen’, luidde het USADA-rapport de val van de pseudo-superkampioen in.

Maanden later zou hij in een interview op de Amerikaanse televisie zijn deelname aan en hoofdrol in het dopingcircus opbiechten, al blijven velen hem tot op vandaag verdedigen en was Armstrong volgens zijn die hard-fans niets meer dan een van de velen die zich dopeerden in een tijdperk waarin doping de norm in het wielrennen was, niet de uitzondering.

Teddy Cutler van SportingIntelligence.com publiceerde onlangs een gedetailleerd rapport waarin hij alle zogenaamde ‘toprenners’ die tussen 1998 en 2013 actief waren onder de loep nam en onderzocht of ze al dan niet aan bloeddoping gelinkt werden en/of contacten hadden met een aan bloeddoping (EPO) gelinkte arts.

Cutlers conclusie is adembenemend:

  • 12 van de 16 Tours (75%) die tussen 1998 en 2013 werden gereden, werden gewonnen door  ‘bevestigde dopingzondaars’. 

  • Van de 81 verschillende renners die in dezelfde periode bij de eerste tien van de Tour de France eindigden, werd 65% of betrapt op doping, of gaf toe EPO te hebben gebruikt of had sterke banden met de dopingindustrie.

  • Opmerkelijk genoeg waren 87% van de top-10 finishers (61 van de 70 renners) in de jaren dat Armstrong elke Tour won bevestigde dopingzondaars of werden ze op zijn minst van doping verdacht. 48 onder hen (69%)  waren bewezen dopingzondaars en 39 werden tijdens hun carrière op zijn minst een tijd vanwege dopinggebruik geschorst.

Armstrong was dus zonder twijfel een hoofdrolspeler in een abominabele schertsopvoering waarbij miljoenen wielerliefhebbers jarenlang bij de neus werden genomen. Maar hij was zeker niet de enige. Hij was gewoon beter dan alle anderen. (De enige Belgische wielrenner die in het rapport aan bloeddoping wordt gelinkt is Axel Merckx; bij de sportbestuurders en de artsen speelt ons land wel een hoofdrol met respectievelijk Johan Bruyneel en Rudy Pevenage en de artsen Leinders, Vanmol en Rijkaert.)

Ook de bedenkelijke dubbelrol die de pers al die jaren speelde is onvergeeflijk. “Dames en heren wielerjournalisten en -bestuurders: u wist ervan af, maar zei er niets van omdat de wielrennerij big business was – het was immers juist in de tijd dat die sport echt groot, populair en welvarend werd,” schreef Michael Van der Gallen toen op de Dagelijkse Standaard. “Vervolgens doet u nu net alsof Armstrong ‘de grote zondaar’ was, terwijl hij helemaal gelijk heeft – en u weet dat het klopt – dat er toen een dopingcultuur was in het peloton, dat iedereen gebruikte, en dat het enige verschil tussen Armstrong en zijn concurrenten was dat de Amerikaan het wat professioneler aanpakte en dat hij hardhandiger afrekende met zijn criticasters dan de meeste andere wielrenners.”