Wie is de uitvinder van de spiegel?

Hoewel we er dagelijks in kijken en sommigen onder ons er zelfs urenlang vol bewondering in kunnen staren zijn er maar weinig mensen die weten waar ze eigenlijk vandaan komen. Spiegels lijken zo eenvoudig, maar wist je dat we ze in hun huidige vorm nog maar sinds 200 jaar kennen? Daarvoor moesten mensen zich behelpen met gepolijst koper en brons of moesten ze een rimpelloos wateroppervlak zien te vinden als ze wilden kijken of hun haar wel goed zat.

Dankzij de chemie

Spiegels liegen niet wordt gezegd, maar toch gaven ze tot in de 18e eeuw niet bepaald een natuurgetrouw beeld weer van de persoon die ervoor stond. De perfecte spiegel zoals we die vandaag kennen hebben we te danken aan de opkomst van de chemische wetenschap in de 19de eeuw. De Duitse chemicus Justus von Liebig ontwikkelde toen een techniek om een dun laagje zilvermetaal aan te brengen aan één zijde van een heldere glasplaat. Na enige verbeteringen en aanpassingen aan de techniek kon de massaproductie van spiegels beginnen.

Tot die tijd moesten mensen zich dus met andere spiegelende materialen behelpen. Zo besloot dr. Jay Enoch na een wetenschappelijke studie in 2006 dat mensen in Anatolië, het huidige Turkije, 8000 jaar geleden spiegels produceerden gemaakt uit aarde en gepolijst vulkanisch glas.

Koper, brons en steen

Duizenden jaren later verschenen er ook spiegels in Mesopotamië (het huidige Irak) en Egypte, maar in die landen gebruikte men gepolijst koper voor het spiegelende effect. In dezelfde periode ontdekten ook de Chinezen en Indiërs de techniek van het polijsten om spiegels te maken al gaven zij de voorkeur aan brons als basismateriaal. En in 2000 v.Chr. was het de beurt aan de indianen van Zuid- en Centraal-Amerika om bewonderende blikken in de spiegel te werpen, zij het dan dat er in hun spiegels uit gepolijste steen niet zo heel veel detail te zien was.

Verschillende culturen ontdekten de spiegel dus onafhankelijk van mekaar, al was het gebruik ervan dan niet overal even populair. Zo (her)ontdekten de Romeinen volgens geschriften van Plinius de Oudere het gebruik van glazen spiegels ergens in de eerste eeuw na Christus. Archeologen konden er echter maar weinig sporen van terugvinden en gaan ervan uit dat ze weinig gebruikt werden.

Hele stammen in bepaalde uithoeken van de wereld konden trouwens tot de moderne tijd perfect leven zonder hun spiegelbeeld ooit te zien. Toen een antropoloog in 1970 besloot de Biami-stam in Papoea-Nieuw-Guinea te laten kennismaken met een spiegel moest hij vaststellen dat de lokale bevolking vol angst op dat vreemde voorwerp reageerde. Vonden ze zichzelf niet mooi? Of is dat misschien net eerder een probleem van onze tijd en cultuur?