De ongelijkheid in de wereld is niet enkel het gevolg van patrimonium en geërfde rijkdom. Ook de manier waarop de lonen worden verdeeld is zeer ongelijk. Dat blijkt uit een rapport van de Internationale Arbeidsorganisatie of International Labour Organization (ILO). De ILO is een organisatie van de Verenigde Naties. In het rapport staat te lezen dat 10% van alle werknemers ruim 48,9% van de globale loonmassa in handen krijgt.
Onderaan dezelfde ladder bevinden zich de 20% slechtst betaalde arbeiders. Die kunnen rekenen op 1% van de globale verloning. Een percentage dat de voorbije 13 jaar amper is gestegen, aldus de ILO. Voor het rapport werden de gegevens uit 189 landen verzameld.
Wil de onderste 10% arbeiders evenveel gaan verdienen als hun 10% best betaalde collega’s, dan moeten ze 300 jaar aan de slag, luidt een van de conclusies van Roger Gomis, directeur statistiek bij de ILO. Hij wijst op het groeiend fenomeen van werkende armen. Daarmee wordt de massa mensen bedoeld die een job hebben, maar amper toekomen om het einde van de maand te halen. Globaal bekeken, verdient de 50% armste werknemers amper 175 euro per maand.
Werknemers in China en India zorgen voor een vertekend beeld
De ILO vergelijkt in het rapport de cijfers van 2017 met die van 2004. Dat moet een beeld geven van de evolutie van de inkomens wie worden verkregen uit arbeid. Op het eerste zicht draait die vergelijking goed uit, omdat de inkomensongelijkheid is gedaald. Dat is voornamelijk te danken aan China, dat 35.000 mensen per dag uit de armoede haalt, en aan India. Twee landen die een stevige economische groei laten optekenen en samen bijna 3 miljard mensen huisvesten.
Wanneer beide landen uit de vergelijking worden gehaald, leest het rapport minder vrolijk. Want op nationaal vlak doet zich wel degelijk de tegengestelde beweging voor. In 2004 kregen de werknemers nog 53,7% van alle geproduceerde rijkdom in handen. 13 jaar later is dat aandeel gedaald tot 51,4%. De middenklasse in de totale groep krijgt 43% van dat bedrag in handen, tegen 44,8% in 2004. In dezelfde tijdsspanne steeg het deel dat de best betaalde 20% in handen krijgt van 51,3% naar 53,5% van het totaal.
Verschillen op nationaal vlak zijn gigantisch
Op nationaal vlak zijn de verschillen vaak gigantisch. Vooral in Afrika. In Niger verdient de 10% best betaalde werknemers 89% van de nationale loonmassa, terwijl de 10% armsten op 0,04% mogen rekenen. Aan de andere kant van het spectrum: Slovakije, Slovenië en Finland. In alle drie deze landen legt de bovenste 10% beslag op 23% van de loonmassa, terwijl de onderste 10% grosso modo 3% mag opeisen.