In de Verenigde Staten heeft de National Rifle Association (NRA) zich de voorbije jaren steevast opgeworpen als een hardnekkig verdediger van het grondwettelijke recht op de wapendracht. De organisatie is één van de sterkste opponenten tegen elke beperking op het Second Amendement van de Amerikaanse grondwet, dat het recht op het bezit en dragen van wapens garandeert.
Dat lobbywerk is echter vooral een fenomeen uit de jongere geschiedenis van de organisatie. Tijdens het grootste gedeelte van haar geschiedenis zou de National Rifle Association zich immers vooral een voorstander van een strengere wapenwetgeving tonen.
Veteranen
De National Rifle Organisation werd in 1871 opgericht door twee veteranen uit de Amerikaanse burgeroorlog. Samen met generaal Ambrose Burnside, de eerste voorzitter van de organisatie, probeerden zij in eerste instantie de schutterskwaliteit van de gemiddelde Amerikaanse soldaat – die duizend kogels nodig had om één vijand te kunnen raken – te verbeteren.
Hun eerste missie was gericht op de jacht en de schietvaardigheid. Op dat ogenblik was er helemaal geen sprake van een bescherming van het Second Amendement. Gedurende bijna een eeuw zou de organisatie zich immers in belangrijke mate als een activist voor sterkere controles op het wapenbezit manifesteren.
“Historisch gezien toonde het leiderschap van de National Rifle Association een veel grotere openheid voor de controle op het wapenbezit dan vele huidige leden zouden willen toegeven,” zegt Adam Winkler, professor rechtswetenschappen aan de University of California.”
Onder meer tijdens de drooglegging van het begin van de jaren dertig van de voorbije eeuw – toen de Verenigde Staten het toneel werden van bende gewelddadige gangsters die voor de controle over de illegale alcohol-verkoop vochten – toonde de organisatie zich een voorstander van een striktere wapenwetgeving.
Karl T. Frederick, toenmalig voorzitter van de National Rifle Association, benadrukte zelfs nooit te hebben geloofd in het recht op het dragen van wagens. Hij wierp daarbij op van mening te zijn dat het wapenbezit streng moest worden geregeld en beperkt.
Later schaarde de organisatie zich ook achter beslissing om de verkoop van wapens door postorderbedrijven – die onder meer het wapen voor de moord op Amerikaans president John F. Kennedy hadden geleverd – te verbieden. Nadat de Black Panther Party gewapend had betoogd, toonde de organisatie zich ook akkoord met een verbod op de zichtbare dracht van wapens in de publieke omgeving.
Kentering
Tegen het einde van de jaren zestig van de voorbije eeuw begon zich echter stilaan een kentering aan te kondigen. Onder meer rees verzet tegen de eis dat alle wapens zouden worden geregistreerd. De definitieve ommekeer werd echter in 1971 opgetekend, toen Kenyon Ballew, een trouw lid van de organisatie, bij een inval in zijn woning werd neerschoten door federale agenten.
Ballew bleef voor het leven verlamd. Dat leidde tot een toenemende afkeer van de overheid, terwijl hardliners binnen de organisatie een grotere macht naar zich toe trokken. Op de jaarvergadering van de organisatie in mei 1977 in Cincinnati trokken die hardliners het laken helemaal naar zich toe.
Harlon Carter, die in de gevangenis had gezeten voor het doodschieten van een Mexicaanse tiener, werd de nieuwe topman van de organisatie. Hij kondigde aan dat er geen compromissen zouden worden gesloten. De organisatie zou volgens hem nooit meer instemmen met strengere wapenwetten.
De daaropvolgende jaren werd de organisatie zo machtig dat het voor een politicus bijzonder riskant werd om zich tegen de wapenlobby te keren. Politici die de standpunten van de organisatie verdedigden, kregen zware financiële steun. Tegenstanders werden meedogenloos tegengewerkt.
Bij de eeuwwisseling werd de National Rifle Organisation door Fortune als de machtigste lobbygroep in Washington genoemd. De organisatie, die momenteel wordt geleid door vice-president Wayne LaPierre, blijft die macht ook vandaag nog uitspelen. Vijf jaar geleden, na de schietpartij in de Sandy Hook Elementary School, verzette de organisatie zich met succes tegen een aantal strenge eisen voor achtergrondcontroles bij de aanvraag van een wapenvergunning.
Donaties
De organisatie telt vier miljoen leden, die zich bijzonder graag activistisch opstellen. Volgens Josh Sugarmann, directeur van het Violence Policy Center, is de organisatie vandaag vooral een dochter van de Amerikaanse wapenfabrikanten.
De National Rifle Organisation ontvangt donaties van tweeëntwintig wapenfabrikanten, waaronder Smith & Wesson en Beretta. Bij een aantal fabrikanten krijgt de organisatie een bedrag van 1 dollar op elke wapenverkoop die wordt gerealiseerd. Over een periode van acht jaar sinds het midden van het voorbije decennium heeft de organisatie van de wapenindustrie in totaal 52,6 miljoen dollar donaties ontvangen.
“De houding van de organisatie is duidelijk,” zegt Josh Sugarmann. “Elke schietpartij is een aanleiding om nog meer vuurwapens – zelfs in scholen en kerken – te promoten.”
“De National Rifle Association presenteert zichzelf als een organisatie die de vrijheid van de individuele wapenbezitter wil verdedigen, maar in werkelijkheid wordt vooral gewerkt aan de vrijheid van de wapenindustrie om nagenoeg elk mogelijk wapen te kunnen produceren en verkopen,” beklemtoont Sugarmann.