Norman Cousins, de terminale patiënt die zijn ziekte weglachte… en genas

In 1964 werd bij de Amerikaanse journalist Norman Cousins een zeldzame ziekte vastgesteld. Cousins, die als medisch onderzoeker ook aan de UCLA (universiteit van Californië) was verbonden, had Ankylosing Spondylitis, ook wel de ziekte van Bechterew genoemd, een gewrichtsontsteking van de wervelkolom, die gekenmerkt wordt door helse pijnen en die hem na een werkbezoek aan de Sovjet Unie volledig had verlamd.

Een bevriende dokter gaf hem één kans op 500 om de ziekte te overleven. ‘Regel wat nog geregeld moet worden,’ was het advies. Hij had nog enkele maanden te leven….

Cousins wilde er niets van weten. Als journalist was hij het gewend om opzoekingwerk te verrichten en dus ging hij op zoek naar informatie die een oplossing kon bieden. Hij las en ontdekte dat zowel de ziekte als de voorgeschreven medicijnen zijn lichaam onder andere van vitamine C beroofden.

Cousins deed drie zaken die vandaag als normaal worden ervaren, maar toen ongezien waren… 

  1. Hij ontsloeg zijn dokter, verliet het hospitaal en nam zijn intrek in een hotelkamer. De cultuur van somberheid en medicatie die ziekenhuizen kenmerken, konden zijn gezondheid onmogelijk helpen, dacht hij. Hij zocht en vond ook een dokter die bereid was met hem samen te werken als een teamgenoot, eerder dan als leidinggevende.  
  2. Hij begon zichzelf met enorme dosissen vitamine C te injecteren, van zo’n driemaal de normale waarde.
  3. Hij kocht een kleine filmprojector -geen sinecure in die dagen – en spendeerde het gros van zijn dagen met het bekijken van filmkomedies waaronder de Marx Brothers en de ‘Verborgen Camera’- shows.  Ondanks de constante pijnen waaraan hij leed, maakte Cousins er een punt van te lachen. Niet gewoon lachen, maar lachen tot hij er buikpijn van kreeg. Ook las hij humoristische boeken. 

Cousins ontwikkelde zo dus een eigen lachtherapie. Telkens hij bijna 10 minuten van het lachen was vergaan, kon Cousins naar eigen zeggen twee uur zonder pijn slapen. Werd de pijn weer acuter, dan zette Cousins de lachfilms opnieuw aan. Vaak zou hij dan weer enige tijd pijnvrij zijn.

In testen die later werden gedaan werd het positief effect van Cousins ‘lachkuur’ bevestigd. De ontstekingsgraad van zijn wervelkolom nam significant af en maanden later zou Cousins – op een weinig pijn in de schouder na – volledig pijnvrij zijn en zijn oorspronkelijke baan bij het Saturday Review magazine gewoon weer oppikken. Cousins zou over dit opmerkelijk avontuur een boek schrijven, met de titel ‘Anatomy of an Illness’, waarin hij lachen een vorm van ‘inwendige jogging’ noemde. De laatste jaren van zijn leven zou Cousins, als adjunct professor aan de Loma Linda universiteit en de UCLA Medical School, onderzoek doen naar het effect van lachen op stress.

In de daaropvolgende jaren zou ook de wetenschap zich voor Cousins gaan interesseren. Onderzoekers concludeerden dat lachen bepaalde hormonen in de bloedbaan afscheidt, wat ontstekingsremmend zou werken.

In 1979 zou William Fry in zijn paper ‘Using Humor to Save Lives’ het effect van de introductie van ‘lachen’ in kankertherapie beschrijven. Lachen heeft een preventief, noch genezend, maar palliatief effect, schreef Fry, wat resulteert in een tijdelijk verlichten van het lijden en het reduceren van mentale angst.

Werkte Cousins therapie? Wie zal het zeggen? Cousins stierf in 1990, ruim 26 jaar nadat hem 1 op 500 overlevingskansen was toegedicht. In 1980 werd hij ook nog eens door een hartaanval getroffen.

Kan bewezen worden dat lachen Cousins leven met 26 jaar verlengde? Niet echt, al was hij er van overtuigd dat het lachen zijn immuunsysteem danig had versterkt. Tests uitvoeren is onmogelijk. Men kan moeilijk twee groepen van stervenden nemen en de ene laten lachen en de andere niet om te kijken wie overleeft. 

We moeten Cousins dus op zijn woord geloven. En zelfs indien lachen het leven niet verlengt, het maakt het in ieder geval aangenamer.