Hoe royaal is ons wettelijk pensioen?

Hoe royaal is ons wettelijk pensioen?
(Getty Images)

Met de torenhoge inflatie is de vraag weer brandend actueel: kan je met het wettelijk pensioen op beide oren slapen voor een comfortabele oude dag? En behoudt het wettelijk pensioen enigszins zijn koopkracht?

Op hoeveel wettelijk pensioen je recht hebt, hangt van verscheidene factoren af, waaronder je statuut (werknemer, ambtenaar of zelfstandige) en het aantal gewerkte jaren. Op de overheidswebsite Pensionstat worden de belangrijkste cijfers opgelijst:

  • Wat vaak als ijkpunt gebruikt wordt: het gemiddelde pensioen van een klassieke werknemer, die zijn hele loopbaan in dat statuut bleef, bedroeg in 2020 ongeveer 1.374 euro per maand bruto per maand.
  • De zelfstandige bouwt zoals bekend minder pensioenrechten op en moet het stellen met 935 euro per maand.
  • De ambtenaar is veruit het beste af, met een gemiddeld pensioen van 2.933 euro bruto, of ruim het dubbele van de werknemer.

Netto komt dat voor de werknemer en de zelfstandige op hetzelfde neer, terwijl dat voor de ambtenaar op ongeveer 2.100 euro uitkomt. De verschillen zijn netto dus kleiner, maar blijven aanzienlijk.

Ondanks sommige hoge pensioenen, wijzen experts erop dat het overgrote deel van de gepensioneerden het met minder dan 1.300 euro per maand stellen. Dat is niet meteen riant, zeker als alleenstaande, gezien de vaak oplopende zorg- en medische kosten in de latere levensfasen.

De kloof met de rusthuisfactuur

Een statistiek die dat treffend illustreert: 80 tot 85 procent van alle gepensioneerden krijgt te weinig wettelijk pensioen om de factuur van een gemiddeld woonzorgcentrum te bekostigen, zo becijferden de journalisten Michaël Van Droogenbroeck en Ewald Pironet in hun jongste boek.

Op grond van de statistieken van de Federale Pensioendienst, volstaat het bedrag van het alleenstaandenpensioen voor een klassieke werknemer in liefst 92 procent van de gevallen niet om een rusthuisfactuur van 2.000 euro te betalen, berekende pensioendeskundige Philip Neyt.

Een grafiek van verzekeraarskoepel Assuralia illustreert hoe groot de kloof precies is. De gemiddelde maandprijs (1.579 euro in 2019) lag 30 procent hoger dan het gemiddeld maandelijks brutopensioen (1.212 euro). Veel oudere alleenstaande gepensioneerden zullen dus andere inkomensbronnen nodig hebben als ze in een woonzorgcentrum willen wonen.

Welvaartsvastheid

De regering Dehaene-I voerde midden jaren negentig enkele pensioenhervormingen door die volgens experts de welvaartsvastheid van de pensioenen fors aantasten. De berekening op basis van het “laatst verdiende loon” werd immers vervangen door het “gemiddelde loon”. De lagere lonen uit het begin van de loopbaan trekken zo de pensioenrechten naar beneden.

Wat ook meespeelt: het loonplafond waarop het pensioen berekend wordt, loopt na 35 jaar ongeveer 44 procent achter op de welvaartsevolutie, gemeten als bruto binnenlands product per capita (op de grafiek: loonplafond WN of werknemer tegenover BBP/capita). De tragere groei van het loonplafond werkt in het nadeel van de gepensioneerde, want het loon boven dat plafond telt niet mee voor het wettelijk pensioen.

Pensioendeskundige Philip Neyt spreekt van “een geruisloze hervorming” in de voorbije dertig jaar. “Onze pensioenen houden minder tred met de loonevolutie. De gemiddelde pensioenen zijn dan ook vergelijkbaar geworden met een soort basispensioen.”

Het is wel zo dat de pensioenen, net als andere sociale uitkeringen, automatisch geïndexeerd worden om de stijgende prijzen te compenseren. Alleen gebeurt die compensatie met enige vertraging en onderschatten ze wellicht het gewicht van huisvestingskosten bij gepensioneerden. De aanpassingen vangen een deel van de inflatieschokken op, maar zijn niet voldoende om de pensioenen volledig welvaartsvast te maken.

Vergelijking met het laatste loon

Voka-econoom Bart Van Craeynest noemt de Belgische pensioenen “eerder gemiddeld” onder de industrielanden. Niet hoog, maar ook niet uitzonderlijk laag. Een maatstaf is de verhouding tussen het pensioen en het laatste inkomen, de zogeheten vervangingsratio. Die ligt ergens rond 61 procent voor België, wat ongeveer het Europese gemiddelde is. Er is dus een aanzienlijke kloof tussen het laatste loon en het eerste pensioen.

Niet meer dan eerste bouwsteen

Conclusie: ook al kunnen er grote verschillen zijn per statuut en inkomensklasse, het wettelijk pensioen in België is niet meteen royaal te noemen. Dat blijkt uit de kloof met een gangbare rusthuisfactuur en met het relatief grote verschil met het laatst verdiende loon.

Het wettelijk pensioen is dus maar een eerste pijler in de totale pensioenopbouw, die voor een comfortabele oude dag aangevuld moet worden met het bedrijfspensioen (de tweede pijler) of het individueel pensioensparen (derde pijler).

Neyt ziet in de eigen woning en het vrije sparen nog een vierde pijler. Wie pakweg 80 procent van zijn netto-inkomen wil handhaven, moet bereid zijn om gedurende 45 jaar gedisciplineerd 4 tot 11 procent van zijn loon opzij te zetten, zo blijkt uit simulaties. “Om bij pensionering het netto-verlies aan inkomen op te vangen, moet je gedurende je hele carrière behoorlijk sparen”, besluit de pensioendeskundige.

(lb)

Meer premium artikelen
Meer

Ontvang de Business AM nieuwsbrieven

De wereld verandert snel en voor je het weet, hol je achter de feiten aan. Wees mee met verandering, wees mee met Business AM. Schrijf je in op onze nieuwsbrieven en houd de vinger aan de pols.