Het evolutionair mysterie van de homoseksualiteit

Evolutionaire biologen hebben tot nog toe geen verklaring gevonden voor de oorsprong van homoseksualteit, schrijft David P. Barash op The Chronicle of Higher Education. De vraag is eenvoudig, maar het antwoord niet: gezien het feit dat homoseksuelen zich minder voortplanten dan heteroseksuelen, waarom heeft natuurlijke selectie het gedrag dan nog niet geëlimineerd?

Elke eigenschap die evolueert, correleert positief met voortplantingssucces. Homoseksualiteit is een product van de evolutie van de mens. Doch, wat zijn de voordelen ervan in de evolutionaire zin van het woord, aangezien homoseksuelen gemiddeld veel minder kinderen hebben?

Het argument dat homoseksualiteit een ‘aangeleerd’ gedrag is, is overigens helemaal achterhaald. Wetenschappers zijn er nu rotsvast van overtuigd dat het een deel is van onze biologie. Het gedrag komt ook voor in alle tijden en culturen en ook bij andere diersoorten.

De overduidelijke wetenschappelijke consensus is dat bepaalde genen de seksualiteit beïnvloeden en dat homoseksualiteit dus een biologisch en geen cultureel gegeven is. Dat zegt echter niets over het waarom ervan en hier zijn tal van uiteenlopende wetenschappelijke hypothesen voor:

  • Familieselectie. Homoseksuele individuen zouden – bevrijd van hun eigen voortplantingsdrang – meer tijd en energie hebben om hun familie te helpen met de verzorging van de kinderen. Op die manier worden de homoseksuele genen indirect gepromoot bij volgende generaties.

  • Sociaal prestige. In pre-industriële tijden waren er meer homoseksuele priesters en sjamanen dan heteroseksuele. Omdat de hele familie zo aan sociaal prestige won, kregen heteroseksuele familieleden zo meer kans om zich succesvol voort te planten. Er is echter nog geen afdoend empirisch bewijs voor deze of de familieselectietheorie.

  • Groepselectie. Volgens de meeste biologen worden individuen en niet groepen geselecteerd door de natuur, maar sommigen zien het anders. Volgens hen doen groepen met homoseksuelen het beter dan groepen met enkel hetero’s, omwille van uiteenlopende redenen.

  • Gebalanceerd polymorfisme. Het is mogelijk dat een genetische aanleg voor homoseksualiteit een evolutionair voordeel oplevert in combinatie met één of ander gen.

  • Seksueel antagonistische of complementaire selectie. Het is ook mogelijk dat de genen die voor homoseksualiteit zorgen in het ene geslacht de voortplanting bevorderen bij het andere geslacht. Zo is er een studie die aantoont dat vrouwelijke familieleden van homoseksuele mannen meer kinderen hebben dan gemiddeld.

  • Non-adaptief bijproduct. Misschien is homoseksualiteit een bijproduct van een reeks eigenschappen die wél evolutionaire voordelen opleveren, zoals een sterk verlangen naar innige vriendschappen of emotionele of fysieke bevrediging.

Er zijn nog tal van andere hypothesen, maar dit zijn volgens de evolutionaire bioloog David Parah de meest veelbelovende. Uiteindelijk maakt het natuurlijk weinig uit waarom iemand net homo is, maar Parash hoopt dat het antwoord op die vraag ons beter inzicht kan bieden in onze menselijke natuur.