De Spaanse holocaust en de grenzeloze brutaliteit van Franco’s dictatuur

De Spaanse dictator Generalissimo Francisco Franco was niet de “softe” dictator voor wie hij zich graag uitgaf, maar een meedogenloze schurk, die een groots plan in praktijk bracht, waarin gevangenschap, foltering, terreur en fysieke eliminatie van politieke en ideologische tegenstanders centraal stonden, ook na de burgeroorlog. Dat schrijft de Britse historicus en Spanjekenner Paul Preston in zijn boek The Spanish Holocaust.

Het tijdperk van het fascistische Spanje (1936 – 1975) blijft tot op vandaag in bepaalde geledingen van de Spaanse maatschappij nog steeds taboe. De decennialange dictatuur en de doodse stilte die erop volgde heeft deze episode langzaam weggevaagd uit het collectieve geheugen van de hedendaagse Spanjaard. Enkel de voorbije tien jaar is de vraag naar het hoe en waarom van deze periode eindelijk op gang gekomen, als gevolg van de blootleging van een reeks massagraven.

Het woord “holocaust” in de titel is geen publiciteitsstunt, maar door Preston speciaal gekozen om de manier waarop systematisch werd gemoord nauwkeurig te beschrijven. Ook wilde Preston met zijn woordkeuze vergelijkingen oproepen met de Duitse en Russische dictaturen van dezelfde periode.

Het boek is geen verontschuldiging voor het Republikeinse deel van de burgeroorlog: Preston beschrijft ook in detail de wrede praktijken en de massale vervolgingen door Franco’s tegenstanders. Een 200,000-tal mensen liet tijdens deze laffe oorlog het leven – de meesten stierven ver weg van het front. Een kwart kwam om in de Republikeinse zone.

Na de oorlog nam Franco wraak op zijn vijanden en liquideerde hij 20,000 tegenstanders van zijn regime, terwijl hij als onderdeel van een nationale terreuractie honderdduizenden tegenstanders tot de gevangenis, ballingschap, ostracisme of armoede veroordeelde.

De motieven achter de Spaanse holocaust zijn volgens Preston in eerste instantie de absolute overtuiging van radicaal rechts dat hun vijand boosaardig was. Het “Joods-Bolsjewistisch-Vrijmetselaarscomplot” was voor Franco niet gewoon een handige zondebok, maar een echt complot tegen het vaderland, God en de natuurlijke sociale orde.

De tweede reden voor de slachting was dat het koloniale leger, waarin Franco zijn naam maakte, gewoon was “untermenschen” aan een grenzeloze brutaliteit te onderwerpen. Deze brutaliteit leidde tot moordpartijen, zoals in Badajoz, waar 10% van de 40,000 inwoners van de stad werden neergemaaid met machinegeweren. Hierop volgden dan de ‘rode terreur’ van Madrid en de vergeldingsacties van anarchistische doodsbrigades, die het geweld steeds meer deden escaleren, tot het land in een vernietigende spiraal van terreur terechtkwam.