De vakbonden komen morgen op hun nationale actiedag op straat “voor onze koopkracht”. Maar volgens zowel de Nationale Bank als het Planbureau is van een algemene koopkrachtdaling helemaal geen sprake. Wel integendeel: de gemiddelde koopkracht zit in de lift. Hoe zit dat in elkaar?
Cruciaal om te weten is dat er twee manieren zijn om de koopkracht te definiëren: het reële uurloon en het reëel beschikbaar inkomen. Het woordje “reëel” (tegenover “nominaal”) staat in deze context synoniem voor “gecorrigeerd voor inflatie”.
Reëel uurloon: DAALT
- Dit drukt uit wat een gemiddelde werknemer kan kopen met een uur werken.
- De Nationale Bank verwacht voor dit jaar gemiddeld een daling met 2 procent van het reële uurloon, ongeveer zoals vorig jaar. Dat komt door de hoge inflatie.
- Er is volgens deze indicator dus sprake van koopkrachtverlies. De automatische loonindexering vangt de snelle prijssstijgingen immers slechts gedeeltelijk op, en wel om twee redenen:
- In veel gevallen werkt het mechanisme maar met vertraging.
- De prijzen aan de pomp zitten niet vervat in de gezondheidsindex, die gebruikt wordt bij de indexering.
- Deze maatstaf kan iedereen ook volgens zijn eigen situatie berekenen. Voor lage inkomens, voor wie voedings-, energie en transportkosten zwaar doorwegen, is de impact van de inflatie wellicht hoger dan voor hoge inkomens. Ook singles worden harder getroffen dan grotere gezinnen.
Reëel beschikbaar inkomen: STIJGT
- Dit geeft aan wat alle gezinnen samen kunnen kopen met hun inkomen.
- Dit is een macro-economische maatstaf, die rekening houdt met de evolutie van de werkgelegenheid, meer bepaald het totale aantal gewerkte uren.
- Het reëel beschikbaar inkomen is gestegen, omdat de werkgelegenheid in de lift zit en dus meer mensen een job hebben. Volgens deze indicator stijgt de algemene koopkracht van de Belgische gezinnen, en dat ondanks de inflatie.
Besluit: hoge inflatie treft sommige gezinnen, maar geen massale verarming
Zowel in 2021 als in 2022 is de stijging van het aantal gepresteerde uren voldoende om de lagere reële lonen per uur te compenseren, zeggen de modellen van de Nationale Bank. Daardoor is er zelfs in het zware jaar 2022 uitzicht op beperkte (collectieve) koopkrachtgroei, namelijk een stijging met zowat 0,3 procent van het reële inkomen. Als je ook rekening houdt met de bevolkingsgroei, komt dat neer op zowat een status-quo, maar dus zeker geen zware daling. Het Planbureau komt tot gelijkaardige conclusies.

Beide instellingen gaan ervan uit dat er betere tijden op komst zijn, met afvlakkende inflatie en hogere economische groei. Dat zou tot gevolg hebben dat ook het reële uurloon weer groei laat zien, en beide koopkrachtindicatoren dus gunstig evolueren.