De voorzichtige, brave spaarder met een oorspronkelijke wit kapitaal in het buitenland wordt door de Belgische fiscus in de nieuwe en allerlaatste fiscale regularisatieronde net zo hard aangepakt als de zware fraudeur waarvan het geld in het buitenland altijd zwart is geweest. Is dat rechtvaardig? De fiscus maakt hier een denkfout.
De bestaande fiscale regularisatie (wet van 2005) bepaalde niet over welke periode de aangever een fiscale regularisatie kan of moet indienen. Volgens toenmalig minister van Financiën Didier Reynders ‘blijft een regularisatie steeds mogelijk: na drie of vijf jaar, maar evenzeer na 20 jaar.’ In de praktijk leidde dit ertoe dat vele aangevers de fiscale verjaringstermijn (7 jaar voor inkomstenbelastingen en 10 jaar en 4 maanden voor successierechten) als uitgangspunt namen om hun inkomsten te regulariseren. Alles wat van ervoor was, was immers toch fiscaal verjaard…
Tevens bepaalt de wet dat de aangever moet bewijzen dat het gaat om roerende inkomsten, hetgeen in de praktijk gebeurt door het bijbrengen van inkomstenstaten die worden afgeleverd door de financiële instellingen. Luxemburgse en Zwitserse banken zijn evenwel maar verplicht om deze informatie bij te houden voor een periode van 10 jaar, waardoor de aangever niet kan bewijzen hoeveel roerende inkomsten hij vóór 2003 heeft genoten. Indien de aangever dit bewijs niet rechtstreeks of onrechtstreeks kan leveren, is het (veel hogere) progressieve tarief van de beroepsinkomsten van toepassing.
Dat de beperkte regularisatie in de tijd onder druk kwam te staan, kan duidelijk worden gemaakt aan de hand van volgend voorbeeld. Stel dat een ondernemer tussen de jaren 50’ en ’90 zwarte inkomsten ten bedrage van 10.000.000 euro op een buitenlandse rekening heeft geplaatst en sindsdien heeft belegd, waarbij de roerende inkomsten evenmin werden aangegeven. Indien de aangever enkel de roerende inkomsten (per hypothese bijvoorbeeld 500.000 euro) van de laatste 7 of 10 jaar zou regulariseren en vervolgens het volledige kapitaal zonder heffing zou kunnen repatriëren, zou de regularisatie wel heel goedkoop worden.
De fiscus staat hier tegenover in principe machteloos, maar het openbaar ministerie zeker niet. Artikel 505 van het Strafwetboek stelt immers witwassen strafbaar. Zeer eenvoudig gezegd, zijn diegenen strafbaar die vermogens van criminele oorsprong (waaronder vermogens verkregen uit fiscale fraude) terug in de reguliere economie willen brengen, wel wetende dat hun vermogen een onrechtmatige herkomst heeft.
Indien de aangever zich zou beperken om een regularisatie te doen voor de fiscale periode van zeven jaar, blijft het gevaar voor strafrechtelijke vervolging (witwassen) dus bestaan omwille van het feit dat dit misdrijf quasi onverjaarbaar is. Het openbaar ministerie zal hier wel – conform de rechtspraak van het Hof van Cassatie – moeten aantonen dat elke legale herkomst van de niet geregulariseerde vermogensbestanddelen is uitgesloten.
Met de nieuwe fiscale regularisatie heeft de wetgever een oplossing trachten te zoeken om de verjaarde fiscale fraude te regulariseren door een boete van 35 procent te heffen op ‘het kapitaal.’ Deze uniforme benadering is niet onverkort toe te juichen.
Want al te vaak wordt er vanuit gegaan dat de fiscaal verjaarde inkomsten wel zwarte inkomsten zullen zijn. Dit is een typisch voorbeeld van het kijken met een moderne bril naar het verleden. ‘Als men daar geld heeft geparkeerd, zal het wel zwart zijn.’ Nochtans weet eenieder dat menig belastingplichtige om zeer uiteenlopende redenen niet zelden ook witte vermogens in het buitenland heeft geplaatst (bijvoorbeeld reeds belaste spaargelden), omdat het rendement in het buitenland aantrekkelijker was of men wilde aan risicospreiding doen.
Welnu, onder de nieuwe regeling zal men de ‘brave spaarder’ die enkel buitenlandse roerende inkomsten niet heeft aangegeven, op dezelfde wijze behandelen als de grote fraudeur die in het verleden zwarte beroepsinkomsten in het buitenland heeft geplaatst en deze vervolgens heeft belegd waarbij ook de roerende inkomsten niet werden aangegeven. Uiteraard zal de brave spaarder enkel 35 procent willen betalen op de niet aangegeven roerende inkomsten en niet op ‘het kapitaal’ waarop reeds belastingen werden betaald. Dit impliceert dat men zou moeten kunnen aantonen welk vermogen wit is en welk vermogen grijs is. En net hier knelt het schoentje…
Iemand dit een wit ‘kapitaal’ heeft, kan dat zeer vaak niet ‘zwart op wit’ bewijzen bij gebrek aan bewijsstukken. Hij kan dit meestal in het beste geval aannemelijk maken, doch wat aannemelijk is subjectief, want afhankelijk van diegene die hierover moet oordelen en dus per definitie moeilijk te beoordelen voor de aangever en zijn fiscaal adviseur.
Zoals gezegd zal het openbaar ministerie in een strafrechtelijke witwasprocedure moeten aantonen dat elke legale herkomst van het kapitaal is uitgesloten. De verdediging zal moeten opwerpen dat er niet kan worden uitgesloten dat dit kapitaal rechtsgeldig werd bijeen gekregen door dit aannemelijk te maken teneinde de rechter te overtuigen.
Dit zal aanleiding geven tot absurde discussies. Enkele jaren geleden werd in Antwerpen een witwas zaak behandeld waarbij het openbaar ministerie van oordeel was dat de aankoop van een onroerend goed niet kon worden verantwoord. Volgens het openbaar ministerie was de legale herkomst van de gelden die gediend hadden tot aankoop immers uitgesloten. Indien men ging kijken naar de nog beschikbare aanslagbiljetten, eventuele schenkingen en inkomsten uit nalatenschap van de koper bleek dat deze inkomsten op zichzelf onvoldoende waren om dit te verantwoorden. Uiteindelijk werden de beklaagden vrijgesproken omdat de rechter van oordeel was dat de legale herkomst niet kon worden uitgesloten. Zo kon de koper het aannemelijk maken dat er een aanzienlijk familevermogen was waarmee hij tijdens WOII was gevlucht naar het buitenland en werden er stukken bijgebracht waaruit bleek dat de nazi’s zelfs beslag hadden gelegd op een gedeelte van dit vermogen dat bestond uit goud en diamanten.
Het probleem is dat men anno 2013 plots van aangevers verwacht dat zij kunnen aantonen dat de in het buitenland geplaatste kapitalen van onverdachte oorsprong zijn. Men verliest hier uit het oog dat dit nog zelden aan de hand van bewijsstukken kan worden hard gemaakt. Veel aangevers hebben bijvoorbeeld met reeds belaste spaargelden tientallen jaren geleden toonderstukken aangekocht die zij op een bepaald moment hebben verkocht. De opbrengst daarvan werd dan vervolgens op een rekening geplaatst of in een levensverzekering gestoken. Vooreerst zijn die aankoopbewijzen en/of verkoopbewijzen zelden nog voorhanden en bovendien werd de aankoop van die stukken – hetgeen in die tijd geen taboe was – vaak cash betaald zodat de link tussen dat geld en de legale inkomsten van de persoon niet kan worden gelegd. Deze mensen geven vaak toe dat zij de roerende inkomsten niet hebben aangegeven en willen dit regulariseren, maar vinden het terecht onrechtvaardig dat zij over ‘het kapitaal’ dat is opgebouwd uit inkomsten die in het verleden reeds belast werden, een tweede keer zouden moeten betalen. Anderzijds vrezen zij het risico te lopen strafrechtelijk vervolgd te worden omdat zij dit niet voldoende aannemelijk kunnen maken.
De boodschap van de overheid om dan ‘better safe than sorry’ te zijn en te opteren voor 35 procent op het kapitaal is in dergelijke gevallen een ‘bridge too far.’ Indien dit wordt gevolgd, betekent dit dat zij over dezelfde kam worden geschoren dan diegene waarvan ‘het kapitaal’ wel zwart is en zelfs afkomstig kan zijn uit ernstige en georganiseerde fiscale fraude. Een grote onderneming die in het verleden jarenlang op ernstige wijze via allerlei constructies zwarte inkomsten naar het buitenland heeft laten stromen, wordt dus tariefgewijs gelijkgesteld met de 85-jarige dame die in 1970 een aanzienlijk deel van haar belaste inkomsten of gekregen gelden heeft geplaatst op een buitenlandse rekening en enkel haar roerende inkomsten niet heeft aangegeven.
De auteur Dave van Moppes is fiscalist en vennoot bij Tuerlinckx Fiscale Advocaten