Mensen die zich onderaan de socio-economische ladder bevinden, leven gemiddeld twee jaar minder lang dan personen aan de top van de hiërarchie. Dat is de conclusie van een onderzoek van het consortium Lifepath.
Daarmee wordt het sociale niveau een grotere risicofactor voor gezondheidsproblemen en vroegtijdige overlijdens dan alcoholconsumptie en obesitas. Bovendien zouden de sociale omstandigheden bijna even zwaar wegen als een sedentaire levensstijl. Gewaarschuwd wordt dat meer dan één derde van de volledige populatie in Bulgarije, Roemenië, Griekenland, Letland en Hongarije met een risico op armoede en sociale uitsluiting te worden geconfronteerd. In de helft van de achtentwintig lidstaten van de Europese Unie leeft minstens één op drie kinderen in armoede.
Vijfentwintig maanden
In het algemeen kon worden gesteld dat een lage sociale rang een gemiddelde levensduur met meer dan vijfentwintig maanden doet inkrimpen. Zwaar alcoholgebruik verhoogt de mortaliteit daarentegen met zes maanden, terwijl obesitas acht maanden vroeger tot een overlijden zou leiden. Diabetes en roken zouden het leven met respectievelijk vier en bijna vijf jaar inkorten. “Een lage socio-economische status is wereldwijd één van de grootste oorzaken van een vroegtijdige dood, maar het gezondheidsbeleid denkt er vaak niet aan om het probleem te beschouwen als een risicofactor die dringend moet worden geviseerd,” betogen de onderzoekers. De impact van de sociale rang op de levensverwachting moet volgens de wetenschappers wellicht worden toegeschreven aan de chronische stress waaraan deze groep wordt blootgesteld. “Aangezien levensomstandigheden kunnen worden beïnvloed, zou het beleid armoede moeten meenemen in de lijst met risicofactoren die door gezondheidsstrategieën zouden moeten worden aangepakt,” benadrukt hoofdonderzoeker Silvia Stringhini, epidemiologe aan de Université de Lausanne in Zwitserland. “Roken, drinken en lichamelijke inactiviteit vormen onderdeel van het nationale en internationale gezondheidsbeleid, maar ook sociale rang zou kunnen worden aangepakt met onder meer een gericht fiscaal of educatief beleid.” (mah)