Ze betreurt het culturele verval bij de politieke elite. In de hele brexitsaga ziet ze een weinig opbeurend generatieconflict. Lijden maakt deel uit van de zin van het leven. Maar aan negativiteit of doemdenken doet ze niet. ‘Cheerful by nature’, zo omschrijft de Brits-Canadese schrijfster Lisa Appignanesi zichzelf. Cheerful is ze inderdaad. Haar beschouwingen en reflecties – ook de pijnlijkste en scherpste – eindigt ze veelal met een relativerende, warme lach.
Appignanesi bezit een kwaliteit die ik vaker bij intelligente vrouwen dan bij intelligente mannen aantref: het vermogen tot zelfrelativering. Veelvuldig begint ze – voor ze een exposé geeft – met de opmerking dat ze buiten haar vakgebied spreekt, dat ze zich voorzichtig wil uitdrukken, dat ze het niet weet. I don’t know. Ze zal het vaak zeggen tijdens ons gesprek.

Ik bezoek de schrijfster in haar huis in Noord-Londen. Het is een huiselijke burgerwoning in een rustige straat. Ze woont er alleen, na het overlijden van haar echtgenoot, de historicus en filosoof John Forrester. Over zijn dood en haar rouwproces schreef ze een bijzonder boek: Everyday Madness. Het is een buitengewoon moedig boek, enerzijds door de genadeloze introspectie waaraan Appignanesi zich onderwerpt, anderzijds door het feit dat ze zo openlijk haar gevoelens met de lezer deelt. Maar ze relativeert haar eigen eerlijkheid meteen.
‘Eerlijkheid is zo’n vreemd woord. Geen enkel schrijven is écht oprecht. Schrijven is altijd een maskeren en stileren van gevoelens en gedachten. Het is het gereflecteerde leven.’
Het moet toch een moeilijk boek geweest zijn: diep in jezelf en je verdriet graven, daar word je niet vrolijker van.
‘Misschien is het een masochistisch boek. Een soort zelfbestraffing, omdat John dood was en ik nog steeds leefde. Het boek schrijven was niet makkelijk. Zeker omdat ik het type mens ben dat het liefst vooruit gaat. Voortdurend de vinger op de wond leggen, het is mijn aard niet. Ik ben cheerful by nature. Ik ben eigenlijk een escapist: als het kan, ga ik problemen liever uit de weg. Afstand nemen van de dingen tot ze verdwijnen. Maar dat is niet altijd mogelijk. Wat het moeilijkste was aan dit boek was niet het schrijven zelf, maar de publicatie ervan.’
In welk opzicht?
‘Schrijvers schrijven omdat ze dingen willen begrijpen. Ik deed het om grip te krijgen op de gevoelens en gedachten die me overvielen na Johns dood. Ik had gedacht dat rouw om het koesteren van herinneringen ging, eer betuigen aan de ander. Ik dacht dat het niet om mij ging. En plots ervoer ik het helemaal anders. Ik was verbaasd door wat de rouw met mij deed. Gehecht zijn aan iemand is een heel biologisch gegeven, niet alleen lichamelijk. En psychisch lijden, rouw, heeft dan weer een heel lichamelijk aspect. Het is alsof je een lichaamsdeel kwijt bent. Je bent plots hulpeloos. Ik vond dat een heel bevreemdende ervaring, dus begon ik na verloop van tijd te schrijven. Het is heel persoonlijk. Maar tegelijk denk ik dat het algemene karakteristieken van rouw weergeeft. Uit reacties van lezers blijkt dat velen zich aangesproken voelen, zichzelf herkennen in mijn verdriet, woede, liefde. In het hele scala aan gevoelens dat voorbijkomt tijdens het rouwen.’
En wat maakte de publicatie dan een groter probleem dan het schrijven zelf?
‘Het is een confronterende ervaring om iets heel persoonlijks openbaar te maken. De publicatie was moeilijk, niet omdat het gelezen werd, maar omdat ik gevraagd werd om erover te spreken. Ik wist dat het boek goed was, ik draai al lang genoeg mee op deze wereld en in de literatuur om dat te kunnen zeggen. Maar ik wist niet hoe intiem het was. Toen mensen zeiden dat ik zo moedig was, dacht ik: o, wat heb ik gedaan? Dan besefte ik dat er dingen zijn waar ik eigenlijk niet over wil praten. Schrijven wel, of lezen. Lezen is een intieme daad. Het vervolledigt het schrijven. Maar praten is openbaar, dat is lastig.’

Ik ben enigszins verbaasd door Appignanesi’s onthulling. Mij lijkt ze precies het tegendeel van een escapist. Zelfanalyse zit in veel van haar boeken, en ze munt uit in het genre van de autobiografische, reflectieve literatuur. Dat is enerzijds te danken aan haar psychologische, reflectieve kwaliteiten. Anderzijds aan haar bijzonder boeiende leven. Die twee komen pijnlijk prachtig samen in Losing the Dead (1999), de intelligente, ontroerende familiememoires waarin ze op zoek gaat naar de wereld van haar ouders en grootouders. Het is het Polen van voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. En het gaat om de gruwel die haar familie als Joodse Polen meegemaakt heeft.
‘Ik ben mens. Dat is mijn essentie. Voor de rest is een label of identiteit een beperking, een limitatie’
‘Ik ben een nakomertje. Ik ben in 1946 in Lodz geboren. Ik heb de Tweede Wereldoorlog niet meegemaakt, maar mijn leven is er wel door getekend. Voor mijn ouders en mijn aanzienlijk oudere broer was het heel ingrijpend. Zij hebben vreselijke dingen meegemaakt en gezien. Zodra het kon, zijn we naar Parijs gevlucht. En begin jaren vijftig naar Canada. Mijn moeder wilde zo ver mogelijk weg zijn van de killing fields.’
In Losing the Dead beschrijf je treffend hoe die oorlog blijft spoken, soms sluimerend, maar altijd aanwezig. Had je het gevoel dat je ouders met onverwerkte trauma’s zaten?
‘Ik weet het niet. Ik gebruik het woord ‘trauma’ niet. Het is te populair geworden. Het is een paraplubegrip dat te veel ervaringen wil beschrijven. Het is zoals ‘depressie’. Dat wordt ook te pas en te onpas gebruikt. Ik ben terughoudend met diagnoses. Want zodra je een diagnose stelt, denk je dat er een genezing of remedie bestaat. Terwijl het leven soms gewoon om lijden draait.’
Dat klinkt zwartgallig.
‘Ik ben helemaal niet kwaadaardig of misantropisch. Maar het menselijk leven is niet makkelijk. Het klopt niet dat er een medische oplossing voor alle geestelijke misère is. Existentieel lijden mag niet te veel gemedicaliseerd worden. Mijn ouders droegen de last van een verlies, en de last van vreselijke herinneringen. Aan het eind van haar leven kreeg mijn moeder alzheimer. In die periode werd ze heel gefixeerd op haar broer. Haar vader en moeder waren ook in de oorlog gestorven. Maar het was de dood van die broer die bleef nazinderen in haar bewustzijn. Ze was zeker getekend door dat specifieke verlies.’
Maar een trauma noem je het liever niet.
‘Als kind heb ik het in elk geval nooit zo ervaren. En waarom zou ik het nu anders beschrijven? Ze leken mij deel van de samenleving. Andere migrantenfamilies in Canada hadden vaak dezelfde ervaringen. Daarover werd gepraat. Dat leek allemaal normaal. En mijn ouders werkten hard, ontzettend hard. Ze zorgden voor ons. Ze gaven ons eten. Ze leken ons lief te hebben. Soms waren ze blij. Het ging. Mijn ouders waren nog jong genoeg om opnieuw te beginnen na de oorlog. Ze waren gedreven. Ik zou niet weten hoe het moet. I’m a lazy Canadian. (lacht)’
De wil tot leven als drijvende kracht.
‘Misschien ben je gedreven als je nog kleine kinderen hebt. Je moet ook een specifieke leeftijd hebben. Dat zie je ook met economische migratie: de ouderen, die willen gewoon gaan slapen. Maar twintigers en dertigers, die hebben vaak een enorme wilskracht. Energie. Veerkracht. Een echte honger naar het leven drijft hen. Daarom is het ook zo pijnlijk als die honger beschadigd raakt door asielprocedures.’

Het is een mooi gegeven dat mensen die heel erge dingen meegemaakt hebben toch nog het leven kunnen liefhebben.
‘Daarom zeg ik ook vaak: zij die vluchten zijn vaak heel sterke mensen. Zij zijn het die helpen naties op te bouwen en groot te maken. Ze hebben een appetite for life. Zo was het vroeger en zo is het nu.’
De werken van Appignanesi helpen niet louter om de wereld van vroeger beter te begrijpen: het interbellum en de oorlogsjaren in Polen, of het lijden van de ‘tweede generatie’. Ook voor onze huidige tijd is haar werk relevant. Wie haar boeken leest, weet beter wat het betekent om vluchteling en migrant te zijn. En ze bevatten ook een onverholen kritiek op de toenemende identiteitspolitiek.
‘Aan het eind van Losing the Dead schrijf ik dat ik een enorme afkeer ontwikkeld heb voor identiteitspolitiek. Dat heb ik geërfd van mijn persoonlijke geschiedenis en die van mijn ouders. Elke poging om mensen te reduceren tot specifieke karakteristieken is slecht.’
Wat is er zo slecht aan?
‘Groepsidentiteiten passen nooit op een individu. Om een eenvoudig voorbeeld te geven: ik ben een vrouw, maar niet elk aspect van mijn leven is door mijn vrouw-zijn getekend. En dat is prima. We moeten onszelf niet nodeloos genderen. Ik voel me niet herleidbaar tot eigenschappen die we vrouwelijk noemen. Uiteraard ben ik vrouw, zelfs een feministe. Maar een mens is meer dan de som van zijn eigenschappen. Ik denk niet dat ik alleen of geheel Joodse ben, of dat alles wat ik doe een vertaling is van die essentie. Ik geloof niet dat ik een essentie heb. Ik ben mens. Dat is mijn essentie. Voor de rest is een label of identiteit een beperking, een limitatie. Dat geldt ook voor seksualiteit.’
‘Zij die vluchten zijn vaak heel sterke mensen. Zij zijn het die helpen naties op te bouwen en groot te maken’
We moeten niet te veel proberen om een label te plakken op seksuele identiteiten en voorkeuren?
‘Toen ik lang geleden een boek over Simone de Beauvoir schreef, was het me meteen duidelijk dat zij verschillende vrouwelijke geliefden had. So what! Dat betekent niet dat ze per se lesbisch was. Mensen veranderen, ze doen van alles.’
Het is schadelijk om mensen tot een label te reduceren.
‘Ja. Stereotypen zijn makkelijk. Het is makkelijk als een vlag, voor politieke banners. Maar leven met en naar stereotypen is heel moeilijk. Veel mensen hebben een gemengde achtergrond met andere raciale kenmerken, maar we gaan toch niet aan nazi-kwalificaties doen! Dat hebben we niet nodig. Er zijn zoveel manieren van zijn. Daarom ben ik tegen identity politics. Het heeft de politiek verzuurd.’
Is dat het grootste probleem in de hedendaagse politiek: het uitspelen van identiteiten?
‘Het probleem is … Het probleem is dat ik te oud ben om te weten wat het probleem is.’
Appignanesi lacht haar herkenbare lach. Ze vraagt of ze mag rechtstaan. Te lang zitten lukt haar op haar leeftijd niet meer zo goed. We praten over de ouderdom en de jeugd. Ik vraag haar of ze graag weer jong zou willen zijn. ‘Je mag nooit vragen of iemand jong zou willen zijn.’ En weer is daar die allesverzachtende lach.
‘Velen denken dat de babyboomers en de zestigers met alles konden wegkomen. Maar ik kijk naar de jeugd van vandaag en denk: nou, die stellen het goed’
‘Ik denk niet dat ik nog een leven zou willen leiden, maar ik zou wel jong willen zijn, zonder kwaaltjes en pijnen. Dat je ’s morgens opstaat en denkt: yes!’
‘Ik hou van de jeugd. Ik weet het niet. Het is een onbeantwoordbare vraag. Een beetje zoals: in welke eeuw zou je het liefst willen leven? Velen stellen zich die vraag weleens, en dan denken ze: ik was wel graag een femme de salon geweest. Dan denk ik: maar er was geen elektriciteit, en geen dit en dat. En tandartsen, wat goed dat die er nu zijn. Ik ben blij waar ik ben. Maar natuurlijk zou het fijn zijn om jong te zijn.’
Ik vraag het, want velen van mijn generatie hebben het gevoel: vroeger was het makkelijker. De babyboomers, de naoorlogse generatie; zij hadden het goed.
‘Dat is iets heel vreemds. Als ik naar mezelf kijk: ik verdiende vroeger bijna niets. Mijn eerste academische job, fulltime, daar verdiende ik 1.100 pond mee. Op jaarbasis! Je kon daar niets mee doen. Je kon je achterwerk vegen. Omdat het academische leven bedoeld was voor de geprivilegieerden die financieel niets meer nodig hadden. De Boris Johnsons van de wereld. Ja, we hadden het soms makkelijker, want de huizenprijzen waren veel lager. Maar andere dingen waren heel moeilijk en duur. Velen denken dat de babyboomers en de zestigers met alles konden wegkomen. Maar ik kijk naar de jeugd van vandaag en denk: nou, die stellen het goed. Wat inderdaad niet meer kan, is vlot een huis kopen.’
Vanwaar komt de behoefte om generaties te vergelijken? Waarom stellen we ons de vraag: was het vroeger beter?
‘Weet je wat volgens mij vroeger werkelijk beter was en nu werkelijk een ramp is? Het inschrijfgeld aan universiteiten en onderwijsinstellingen. Wil je mijn klacht over universiteiten horen?’
Graag.
‘Wat volgens mij gebeurd is en helemaal fout is: de manier waarop het inschrijfgeld gestegen is. Het begon zo ongeveer rond 1998, met Labour. Een van mijn kinderen studeerde toen. Ze betaalde 1.000 pond per jaar. Ik zei: ‘Neem zeker geen lening.’ Mijn zoon antwoordde: ‘Kijk naar de intrestvoet, dat is toch niets. Je moet het doen, want het is zo goedkoop.’’
‘Maar het gevolg was dat het inschrijfgeld meteen de hoogte in ging, van 1.000 naar 8.000 pond per jaar. Een beetje werd plots heel veel. De universiteiten veranderden hun structuur met de stijging van het inschrijfgeld, en de klemtoon kwam meer op fondsenwerving te liggen. Een hele administratie werd in het leven geroepen om dat te doen, en die verdienden beter dan de academici zelf. De kerntaak van de universiteit verschoof: niet educatie, maar besturen werd een prioriteit. Een full professor verdiende 60.000 pond per jaar. Een vice-chancellor 350.000. En dan kwam er administratieve staf bij. Er is een wanverhouding in het academische leven. Ondertussen brengt de staat een beetje geld binnen, en in de plaats willen ze allerlei doelstellingen. En wordt er dus nog meer van academici verwacht.’
Is het onderzoeksniveau gestegen?
‘Het wetenschapsmodel nam alles over. Dat is een heel specifieke manier van onderzoek voeren. Je werkt met een team aan een project. Je bent enorm afhankelijk van fondsen en kapitaal. Je hebt een team leader nodig die het hele gedoe runt en de gigantische sommen geld beheert. Maar als je dat model toepast op de menswetenschappen, krijg je niet noodzakelijk beter onderzoek. Daar werkt zo’n model minder goed. Het verandert het onderwijspersoneel en het verandert het onderzoek dat je doet. De gevolgen in veel academische sectoren lijken me negatief. Ik weet ook niet wat we zullen doen zonder de EU. Internationale relaties zijn zo ontzettend belangrijk in het academische werk. Wat als partners wegvallen?’
Denk je dat de universiteiten na de brexit zullen lijden?
‘Ja, ook inzake de instroom van studenten. Het gebeurt nu al. Er is wel een toename van studenten uit China, maar hun instapniveau, zeker wat de Engelse taal betreft, is niet alles. En zonder goede talenkennis is de studie van de menswetenschappen onmogelijk. Het betekent dat het curriculum dus verandert. Het is niet goed, en het ziet er niet goed uit. Een van de goede dingen van Labour is dat ze het inschrijfgeld wilden aanpakken. Dat zou kunnen helpen, een aanzet tot reorganisatie is nodig.’
Hoe kijk je naar het antisemitisme binnen Labour? Volgens velen is dat antisemitisme daar aan een opmars bezig.

‘Er is een bepaalde houding die als anti-Israël omschreven kan worden, en die dringt soms door in andere domeinen. Daardoor voelen niet louter Israëli’s, maar ook Joden elders zich geviseerd. Er is inderdaad een universele stereotypering van Joden door links en Labour. Maar het is moeilijk om daarover te debatteren. Hoe ga je met een gevoel in discussie? Als je het gevoel hebt dat iemand antisemitisch is, hoe kun je dat met argumenten aanpakken? Als jij het gevoel zou hebben dat ik anti-Pools ben, dan is dat jouw gevoel, en met gevoelens is het moeilijk discussiëren.’
Maar het is meer dan een gevoel. Is er geen werkelijk probleem bij Labour?
‘Mensen ervaren het sterk binnen Labour. De traagheid waarmee Corbyn op beschuldigingen van antisemitisme binnen zijn partij gereageerd heeft, dat heeft ook geen goed gedaan. Verschillende van zijn naaste vrienden en medewerkers lagen onder vuur, zijn hoofdadviseur onder anderen. Ze hebben ongetwijfeld veel kiezers verloren. Niet dat er zoveel Joden
in het VK zijn; zo’n 300.000. Maar ik denk niet dat Labour op zich meer antisemitisch is dan andere politieke partijen of groeperingen.’
Antisemitisme is een probleem dat zich overal voordoet.
‘Er is in ons land, en ongetwijfeld elders ook, een zekere mate van alledaags antisemitisme. Heel casual. Dat is er altijd geweest. Je hoeft maar Agatha Christie te lezen om het te weten; er is een stereotypering, een je-m’en-foutisme daaromtrent. Dat werd verergerd aan de linkerzijde van het spectrum. Er zijn in de stereotypering maar twee soorten Joden: de marxisten, die revolutie willen, en de kapitalisten, die het geld verzamelen. En daarnaast hebben ze de media in handen. Dat is misschien de derde groep. Aan de linkerzijde speelt het probleem van het stereotype dat de Joden kapitalisten zijn heel sterk. En als ze marxisten zijn, dan is Israël nog een probleem. Het is moeilijk. Corbyn is heel pro-Palestijns. Altijd al geweest, sinds de jaren zeventig hebben de Palestijnen nooit iets verkeerds gedaan. En Israël is altijd fout geweest.’
‘Ik denk dat we achterdochtig moeten zijn, en schrijvers moeten zich zeker uit spreken. Laten we hopen dat er nog een tijd relatief veel gezegd kan worden’
Nu het opkomende antisemitisme ter sprake gekomen is, leren we van het verleden?
‘We leren van het verleden, maar niet altijd de juiste dingen.’
Mogen we dan ook vergelijkingen met de jaren dertig maken?
‘Ik doe dat in elk geval. Het is uiteraard geen exacte wetenschap; de dingen herhalen zich nooit identiek. Maar als je signalen ziet die je zorgen baren, dan moet je daarvoor waarschuwen. Door mijn persoonlijke geschiedenis heb ik enorm veel onderzoek naar die periode gedaan. Er zijn gelijkenissen tussen Weimar en de huidige tijd.’
Zoals?
‘Wel, ik ben bezorgd om misprijzen voor de rechtsstaat of het parlement. Toen Boris Johnson een tijd geleden het parlement buitenspel zette in dat hele brexit gedoe, dan werd ik daar niet echt vrolijk van. Laten we hopen dat de eerbied voor het rechtssysteem blijft. Dat de regering zich niet zo machtig voelt dat ze denkt dat ze alles kan en mag.’
En ben je hoopvol?
‘Ik wil graag optimistisch zijn, maar … Ik denk dat we achterdochtig moeten zijn, en schrijvers moeten zich zeker uit spreken. Laten we hopen dat er nog een tijd relatief veel gezegd kan worden. Een van de belangrijkste hoopgevende zaken is dit: er zijn meer hoogopgeleide mensen, zeker meer jongeren die goed opgeleid zijn. En ik denk dat hier een deel van de generatiekloof mee te maken heeft. Een jaloezie van de oudere generatie naar de jongere. De afgunstfactor. Vooral oude mannen hebben het daar moeilijk mee.’
‘Ik herinner me een voxpop van de BBC in Luton toen de sluiting van een groot bedrijf voor wagens aangekondigd werd. Ze praatten met een 45-jarige arbeider die zijn werk zou verliezen. Hij klonk intelligent en zei hoe moeilijk het zou worden. Hoe de hele stad steunde op de industrie. En dan kwam er een oudere man, zijn vader, die riep dat het goed is, dat we al die vreemdelingen niet nodig hebben, zelfs als de industrie en economie eronder lijden; brexit is goed. ‘Maar je zoon zal zijn job verliezen’, reageerde de interviewer. ‘I don’t care’, was de reactie. Fathers killing the sons. Een beeld van brexit als infanticide.’
Ontbreekt het vandaag aan goede politici, echte leiders die niet naar de gunst van het volk dingen, maar voor het goed van het volk werken?
‘Er is intellectuele armoede in de politiek. Politieke partijen zijn niet heel ontvankelijk voor kunst en cultuur.’
Was die ontvankelijkheid er vroeger wel?
‘Wel, ja. Denk aan Churchill. Je had vroeger grote politieke leiders met een groot gevoel voor cultuur. Wilson. Heath. Die oudere generatie. Toen lazen en schreven ze nog boeken. Goede boeken zelfs. Het is alleen nu dat we nogal verarmd zijn. Er zijn altijd uitzonderingen natuurlijk. Obama bijvoorbeeld. Toen hij aantrad, reageerden we allen, bij PEN, met een toost op de writer in the White House. Hij is echt een goede schrijver en hij zal nog schrijven.’
‘Zodra je een diagnose stelt, denk je dat er een genezing of remedie bestaat. Terwijl het leven soms gewoon om lijden draait’
‘Toen we met de Royal Society het programma Literature Matters lanceerden, was hij de eerste die ik wilde uitnodigen. Literatuur is wat hem gevormd heeft. Maar het is niet gelukt om hem te strikken. Hij vroeg meer geld dan we konden opbrengen, en ik denk niet dat hij onze uitnodiging echt rechtstreeks ontvangen heeft.’
Waarom is literatuur belangrijk?
‘Met een project als Literature Matters bereiken we verschillende klassen en mensen met verschillende achtergronden. Dat doen we met een specifiek doel en vanuit de overtuiging: literatuur vormt je als mens. Lezen zorgt voor meer begrip, meer empathie. Dat dragen we met de Royal Society uit. Het is belangrijk als signaal. We organiseren veel lezingen, discussies met schrijvers, panels, interviews. We werken met scholen samen. We reiken prijzen uit. Als het niet van de politiek komt, moet het van initiatieven van burgers komen.’
Literatuur kan helpen om de wereld beter te maken.
‘Ja, met boeken kun je meer begrip in de wereld krijgen. Denk ook maar aan het belang van vertalingen. We kunnen niet alleen in de wereld zijn. We mogen geen gevangenen in één taal zijn. Daarom zijn vertalingen zo belangrijk. Het zijn alleen de Engelsen die soms het gevoel hebben dat ze niet vertaald hoeven te worden. Het is zo’n grote wereld, de Engelstalige wereld. Daarom zijn wij langzamer met vertalingen te appreciëren. Maar ik ben blij dat het gebeurt. De International Booker is daarin heel belangrijk.’
Spreek je nog Pools?
‘Toen ik klein was, werd er thuis van alles gesproken: Pools, Jiddisch, Frans, en dan kwam het Engels erbij. Ik hou van de Poolse taal. Ik kan er niet veel mee. Maar ik hou van de klank; de oude klank tenminste, de gecultiveerde vorm. Dat is ook niet meer de spreektaal. Die vind ik moeilijk te begrijpen.’
Hoe spraken je ouders je aan? Als Lisa? Of met een koosnaampje, Elzbietka?
Elzunia.
Bij mij is dat Alusia. Dat is een van de mooiste aspecten van het Pools: er zijn heel veel manieren om woorden te verkleinen. Om ze schattiger te maken, eigenlijk.
‘Die verkleinwoorden zijn prachtig! Ik heb me daar veel over verwonderd. Is dat een eigenheid van een taal? Of is dat historisch gegroeid? Waarom is het Pools zo rijk aan verkleinwoorden, en waarom is het Engels dat zoveel minder? Misschien ligt het aan het feit dat Polen zo vaak door de buurlanden onder de voet gelopen is. Misschien had de taal behoefte aan kleinheid.’
‘Ik hou van Polen, maar ik ben niet gek op de huidige politiek, met die hang om naar het verleden terug te keren. En dan is er het sterke antisemitisme, die bemoeilijkt uiteraard mijn relatie met Polen. Het spook van antisemitisme waart weer door Europa. Dat is altijd vreemd en zenuwslopend, en niet helemaal begrijpelijk. Antisemitisme is heel irrationeel … Ach, ik praat te veel. Je bent vast verveeld en wilt naar huis gaan.’
Verveeld ben ik allerminst, al is het tijd om te vertrekken. In de Londense straten hangt de nacht. Ik word overmand door een sterk gevoel: er zou wat meer van Lisa Appignanesi in de wereld mogen zijn. We hebben behoefte aan wat meer van die gezonde mix van invoelen en reflectie, van bezorgdheid en opgewektheid. Dat lijkt onze gepolariseerde tijd al te vaak te ontberen. Evenals de zelfrelativering en terughoudendheid tegenover het eigen gelijk, waarin Appignanesi zo uitblinkt. Of hoe een kleine, vinnige vrouw van vijfenzeventig, van wie het leven door het interbellum en de Tweede Wereldoorlog getekend is, een moreel kompas voor de eenentwintigste eeuw kan zijn. I don’t know.