‘Wie iets niet kan, wordt onderwijzer. Wie niet kan onderwijzen, leidt de school.’
Deze quote van Woody Allen zet de patstelling waarin vele landen zich in verband met hun onderwijs bevinden enkel kracht bij.
De meeste landen hebben de afgelopen jaren grote sommen geld geïnvesteerd in de verbetering van hun onderwijs. Ze hebben daar weinig voor teruggekregen. Het Verenigd Koninkrijk, Australië en talloze andere landen hebben hun uitgaven per student sinds 1970 ongeveer zien verdriedubbelen. De VS heeft sinds 1980 zijn onderwijsuitgaven verdubbeld; de omvang van de klassen was er nooit eerder zo klein. En toch lijkt al deze moeite tevergeefs. Volgens het Britse National Foundation for Education Research is er al 50 jaar geen meetbare verbetering meer geregistreerd in de schrijf-, cijfer en leesgewoonten van de leerlingen.Omdat er grote verschillen zijn in lokale onderwijsstandaarden zette de OESO een meetmethode op waarbij toch een vorm van vergelijking kon worden gemaakt. Het PISA (Programme for International Student Assessment) kwam tot 2 belangrijke conclusies: ten eerste dat de best presterende landen veel hoger scoren dan de slechtst presterende landen. Ten tweede dat het steeds dezelfde landen zijn die de ranglijst van de ‘best performers’ aanvoeren: Canada, Finland, Japan, Singapore en Zuid-Korea.Uit nader onderzoek blijkt dat de hoeveelheid geld die in onderwijs wordt geïnjecteerd van geen belang is. Ook het aantal uren die de student in de school doorbrengt zijn irrelevant. Finse studenten bijvoorbeeld, maken het minste uren van alle ontwikkelde landen. Het internationale adviesbureau McKinsey ontrafelde het geheim:
Succesvolle scholen doen drie zaken:
1. Ze benoemen de beste leraars
(de kwaliteit van een onderwijssysteem is nooit beter dan de kwaliteit van haar leraars). Uit studies is gebleken dat wanneer gemiddelde studenten een leraar toegewezen krijgen die bij de 20% beste leraars behoort, diezelfde leerling automatisch in de 10% beste leerlingen belandt. Het zijn niet de landen die leraars het best betalen die de beste leraars binnenhalen, wel die landen waar de status van leraar in de maatschappij het hoogst is. Daardoor ontstaat een gezonde concurrentie (iedereen wil wel leraar zijn) en zijn er belangrijke en dure opleidingstrajecten voorzien voor elk van de gelukkigen. Maar wie leraar wordt, heeft wel bewezen dat hij een moeilijk traject aankan.
2. Ze halen het maximum uit elke leraar
In Singapore krijgen leraars minimaal 100 uur opleiding per jaar. In Japan en Finland moeten leraars een per week een halve dag les volgen bij een collega. Deze methode helpt het verspreiden van ‘best practices’. Ook de kennis die pensioengerechtigde leraars hebben opgebouwd gaat niet verloren, maar wordt zodoende doorgegeven.
3. Ze treden op wanneer bij een leerling de geringste achterstand wordt opgemerkt
Succesvolle landen blinken niet enkel uit in het benoemen van de juiste leraar opdat alles goed zou gaan, maar wel in wat ze doen wanneer de zaken slecht gaan. De best presterende scholen zitten kort op de bal en grijpen snel en veelvuldig in. Eén Finse leraar op 7 geeft bijles; één op drie leerlingen krijgt bijles. De 20% slechtste studenten in Singapore krijgen automatisch extra lesuren; leraars worden verondersteld na de gewone lesuren na te blijven om deze studenten bij te staan.Vele scholen zullen denken dat ze dit al doen, maar niets is minder waar. En mochten scholen op deze manier handelen, dan zou het onderwijssysteem op dramatische wijze verbeterd kunnen worden.