Sinds begin 2019 wordt onder EU-burgers een algemene erosie van het vertrouwen in de Europese Centrale Bank (ECB) waargenomen. Tussen 2014 en 2019 was sprake van een verbetering, al ligt die nog steeds ver onder het niveau van 1999. De reactie op de coronacrisis zal dat vertrouwen ongetwijfeld verder doen afbrokkelen.
Die afbrokkeling kan volgens Gunther Schnabl, hoogleraar economisch beleid en internationale economie aan de Universiteit van Leipzig, worden toegeschreven aan drie verschijnselen. Alle hebben betrekking tot het monetaire beleid van de ECB.
1. De gevoelsinflatie is aanzienlijk hoger dan de officieel gemeten inflatie. Consumenten betalen met andere woorden meer voor producten en diensten dan een jaar geleden, ook al wordt dat in de inflatie-index niet verrekend. Volgens de Europese Commissie (EC) bedraagt die kloof gemiddeld ruim vijf procent.
2. Het monetaire beleid van de ECB heeft de economische groei grotendeels verlamd. Heeft dat beleid in een eerste tijd bijgedragen tot de stabilisering van de groei in recessies, dan heeft de bank door renteloze leningen te verschaffen aan een steeds toenemend aantal zombiebedrijven, een negatief effect op de reële inkomens veroorzaakt.
3. Ten derde heeft de ECB de inkomensongelijkheid verder uitgebreid. Terwijl de rijkere Europeanen aandelen en vastgoed bezitten, die beide in bubbelterritorium zitten, heeft de middenklasse de neiging spaargeld op spaarrekeningen te bewaren. Vermits spaargeld niet langer rente oplevert, zal de vermogensongelijkheid onder deze monetaire politiek blijven toenemen.