Hier zijn vijf legendarische modellen die je soms voor een spotprijs op de kop tikt, maar die je bij het minste defect financieel de das kunnen omdoen.
Jaguar XJ6 (1968-1992)
Velen beschouwen de XJ6 als “de mooiste sedan ter wereld”. En toegegeven: hij heeft alles om te verleiden. Een aantrekkelijke lijn, een topchassis, een interieur vol leder en houtinleg, én een legendarische motor die vijf keer Le Mans won. Je vindt hem geregeld te koop rond de 15.000 euro. Maar let op. Deze Britse schoonheid is verfijnd, maar vaak slecht gebouwd (zeker de modellen uit de jaren zeventig). Dit kan een dure grap worden. Alleen al het herstellen van de elektrische bedrading – berucht om zijn grilligheid – kan evenveel kosten als de wagen zelf. Tel daar nog een sluipende roest, een complex achteronderstel en een loskomende hemelbekleding bij, en je krijgt een explosieve cocktail. En dan hebben we het nog niet over de XJ12, die twee keer zoveel cilinders telt en volgens kenners ook twee keer zoveel problemen. Maar wat een auto.
Rolls-Royce Silver Shadow (1965-1980)
Een Rolls voor 12.000 euro? Ja hoor, ze bestaan. Vaak zijn het ex-trouwwagens, met wat gebruikssporen en meestal het stuur rechts. Over het algemeen zien ze er nog behoorlijk uit. Een buitenkansje? Niet per se. Rolls-Royce staat bekend om zijn robuustheid, op voorwaarde dat het onderhoud minutieus werd opgevolgd… en dat onderhoud kan snel astronomisch worden. Oorzaak: de torenhoge prijzen voor onderdelen en complexe techniek. Ooit waren deze wagens bestemd voor ’s werelds elite. Vandaag kan de grille alleen al je een paar duizend euro kosten.
Ferrari Mondial (1980-1993)
Dit is dé miskende Ferrari: een 2+2-zitter, een V8 die eerst wat pit miste en een design dat weinig mensen kon bekoren. Vandaag vind je ze soms voor minder dan 40.000 euro, wat de Mondial tot de “meest toegankelijke” Ferrari maakt. Maar dat is alleen bij aankoop. Het blijft natuurlijk een Ferrari. De onderhoudskosten zijn dan wel minder extreem dan bij V12-modellen, toch blijft het stevig: zo moet de distributie elke vijf jaar vervangen worden (wat bij de Mondial T een motordemontage vereist), en sommige afwerkingsonderdelen zijn moeilijk te vinden.
Maserati Biturbo (1981-1994)
Op papier is hij onweerstaanbaar: een coupé met Maserati-badge, een V6-biturbo, een weelderig interieur en instapprijzen vanaf zo’n 10.000 euro. Maar opgelet: de biturbo is een valstrik. Hij is wild om te rijden, maar minstens even grillig als het op onderhoud aankomt. Geïnteresseerd? Weet dan dat deze Italiaanse schone nog mijlenver afstaat van de betrouwbaarheid van een Japanse tijdgenoot… Ja, je kunt hem wel degelijk betrouwbaarder maken, maar dat kost je een budget waar onze minister van Defensie jaloers van zou worden…
Citroën SM (1970-1975)
Een mooi staaltje techniek, een futuristisch design van de hand van Robert Opron, Citroën-technologie gecombineerd met een Maserati V6: de SM heeft alles om te bekoren. Hij wordt dan ook vaak gezien als een van de beste Franse auto’s aller tijden. Die indrukwekkende reputatie zorgde voor een stevige heropleving van de belangstelling, met prijzen die beginnen rond de 40.000 euro voor exemplaren die er nog goed uitzien. Niet niks, maar in ruil krijg je wel een van de comfortabelste auto’s ter wereld, aangedreven door een motor met een adellijke afkomst. Het beste van twee werelden? Niet wat het onderhoud betreft: combineer de complexe Citroën-hydraulica met de V6 met vier bovenliggende nokkenassen van Maserati, en je begrijpt meteen waarom de mooiste exemplaren vlot boven de 70.000 of zelfs 80.000 euro gaan.

