Er was een tijd dat een motor kiezen veel meer was dan een technische afweging of een kwestie van uitstootnormen. Het was bijna een existentiële daad. De krachtbron onder de motorkap bepaalde niet alleen het karakter van de auto, maar ook dat van de bestuurder. Een keuze voor een motor was een inkijk in iemands persoonlijkheid. De sportieveling koos voor de pure emotie van een atmosferische motor, met rauwe acceleratie en een opzwepend geluid. De kilometervreter zocht het comfort en de trekkracht van een dieselmotor – koppelrijk, zuinig en gebouwd voor marathonwerk. De stadsrijder ging vanzelfsprekend voor een kleine, stille benzinemotor, soepel genoeg om zich geruisloos door het verkeer te bewegen. Zo smeedde de mechaniek een intieme band tussen mens en machine, ver voorbij het louter functionele: ze vertolkte een visie op de wereld, een manier om zich de weg toe te eigenen.

Maar volgens Ford behoren die tijden tot het verleden. Bestuurders liggen niet langer wakker van wat er onder de motorkap gebeurt en dat is niet alleen te wijten aan de opmars van elektrische wagens. Tijdens een Bernstein-conferentie maakte John Lawler, vice-president bij Ford, duidelijk dat de interesse in klassieke motoren sterk is afgenomen: “Ik denk niet dat consumenten vandaag nog over aandrijflijnen denken zoals dertig jaar geleden. Waar zij (verbrandingsmotoren) vroeger het hart van de auto waren — vermogen, cilinderinhoud, koppel en alles wat het voertuig aanging — is dat gevoel grotendeels verdwenen,” beweerde hij.
Andere prioriteiten?
Maar wat is er gebeurd? Wat is er veranderd? Wel, nogal veel. Om te beginnen legt het publiek anno 2025 andere prioriteiten. De aantrekkingskracht van auto’s manifesteert zich vandaag totaal anders. Kopers kijken minder naar wat er onder de motorkap zit, en des te meer naar design, de boordinterface, connectiviteitsmogelijkheden of rijhulpsystemen en dus veiligheid. Andere tijden, andere zeden.

Maar de tanende interesse in verbrandingsmotoren komt ook voort uit jarenlange, steeds strengere regelgeving rond uitstootnormen. Daardoor kiezen kopers voor kleinere motoren (die de fabrikanten gedwongen en in allerijl moeten ontwikkelen om de CO₂-uitstoot te verminderen), zodat ze meestal minder belasting betalen. Waar je twintig jaar geleden nog trots rondreed in een BMW 330d, kies je vandaag voor een 318i …
Ook karaktervolle en sportieve auto’s lijken stilaan tot de bedreigde soorten te behoren. Renault trok de stekker uit zijn Mégane RS, Peugeot schrapte zijn iconische GTI-lijn — die weliswaar een comeback maakt, maar dan uitsluitend elektrisch — en nieuwe initiatieven zijn op één hand te tellen. Ondertussen tikt de klok genadeloos door richting 2035. Zelfs in het sportwagensegment wordt het aantal cilinders systematisch teruggeschroefd: de GR Yaris doet het vandaag met drie, de AMG C63 is teruggebracht tot vier, waar hij ooit met acht brulde. Wie zich tegen die stroom in verzet, krijgt het hard te verduren. Kijk maar naar Ford, dat zijn Mustang V8 koppig blijft aanbieden … alleen raakt hij amper verkocht, mede door de torenhoge inschrijvings- en verkeersbelasting.

Elektrificatie voor prestaties?
Wat in de autosport ooit werd ingezet om prestaties op te krikken, wordt in de consumentenauto vandaag vooral gebruikt met een ander doel: hybridisering dient om verbruik en uitstoot te drukken — en dus ook de belasting op de portemonnee. Intussen kiest de moderne automobilist liever voor het hoge, veilige gevoel van een SUV dan te rijden in een laag bij de grond geplante bolide of met de wind in de haren. Geen reden tot nostalgisch geweeklaag: John Lawlers vaststelling is logisch. Het is geen revolutie, maar evolutie. En die moeten we dan maar omarmen.